ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0474 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/41

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0474
Datum uitspraak: 29-11-2012
Datum publicatie: 10-12-2012
Zaaknummer(s): 2011/41
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Dierenambulance brengt ernstig ziek ogende kat bij beklaagde, die na onderzoek besluit tot euthanasie. Niet is komen vast te staan dat beklaagde een verwijt treft voor het feit dat zij niet heeft geconstateerd dat de kat een speciale veterinaire behandeling in verband met een fibrosarcoom onderging. Overigens was de kat niet gechipt, waarmee een zeker risico wordt aanvaard dat bij een dierenarts de gedachte kan postvatten dat er geen eigenaar is met wie nog overleg kan worden gepleegd. Ongegrond.  

X      klager

tegen

Y      beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht en het verweer. Er is afgezien van repliek en dupliek. Op 28 juni 2012 vond de mondelinge behandeling plaats, waarbij klager is verschenen. Beklaagde was niet aanwezig. Omdat het college nog behoefte had aan nadere inlichtingen van beklaagde is de procedure aangehouden om haar in de gelegenheid te stellen schriftelijk een aantal vragen te beantwoorden. Op de vervolgens door beklaagde ingestuurde reactie heeft klager nog schriftelijk gereageerd. Het college heeft de zaak in raadkamer besproken en de uitspraakdatum bepaald op heden.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij zonder toestemming en noodzaak de kat van klager heeft geëuthanaseerd. 

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klager met de naam Tiki, die ten tijde van de gebeurtenis die tot de onderhavige klacht heeft geleid, ongeveer 12 jaar oud was.

3.2. De kat had een fibrosarcoom, een bindweefselgezwel dat zich tussen de schouderbladen had gevormd. De kat onderging daarvoor bij de Faculteit Diergeneeskunde te Utrecht een experimentele nucleaire behandeling, holmium microbrachytherapie genaamd. Daarnaast kwam de kat wekelijks op controle bij de eigen dierenarts.

3.3. Op 17 juni 2010, het was een warme dag, lag de kat in de middag buiten onder een boom nabij de woning van klager. Niet in geschil is dat de kat een duidelijk zichtbare bult tussen de schouderbladen had. Op een naburig perceel waren bouwvakkers aan het werk, die de kat zagen en die de dierenambulance hebben gebeld. Medewerkers van de dierenambulance hebben de kat opgehaald en afgeleverd bij de dierenkliniek waar beklaagde werkzaam is.

3.4. Beklaagde heeft de kat die middag omstreeks 18:00 uur onderzocht en geconcludeerd dat er sprake was van ernstig lijden. In de stukken wordt vermeld dat zij telefonisch nog een instantie heeft benaderd om te achterhalen of de kat vermist werd. Niet veel later heeft beklaagde besloten de kat te euthanaseren. Klager is na thuiskomst van zijn werk naar zijn kat op zoek gegaan. De volgende dag kwam hij te weten dat beklaagde de kat had geëuthanaseerd. Er heeft geen sectie plaatsgevonden. 

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Klager stelt zijn kat die bewuste middag op 17 juni 2010 omstreeks 15:00 uur nog te hebben gezien en met wondzalf te hebben behandeld. Volgens klager onderging de kat weliswaar een tumortherapie, maar was ze aan de beterende hand en goed op gewicht, had ze een verzorgde vacht zonder vlooien en is ze door beklaagde ten onrechte aangezien voor een zwerfkat. Klager stelt zich op het standpunt dat beklaagde had kunnen weten dat de kat een behandeling onderging en dat beklaagde te snel en zonder toestemming tot euthanasie is overgegaan, waar geen enkele noodzaak toe bestond. In de visie van klager had beklaagde de kat langer onder zich moeten houden of elders in opvang moeten onderbrengen, althans had zij meer moeten ondernemen om een eigenaar te achterhalen.

5.3. Voor zover klager heeft gesteld dat zijn kat in goede conditie verkeerde, geldt anderzijds dat niet in geschil is dat de kat een zichtbare afwijking had in de vorm van een grote bult tussen de schouderbladen, met daarnaast diepe wondgaten. Voorts hadden bouwvakkers het kennelijk nodig gevonden een dierenambulance in te schakelen en hebben medewerkers van die dierenambulance aanleiding gezien de kat naar een dierenarts te brengen, hetgeen erop duidt dat het dier een zieke indruk maakte. Volgens beklaagde was de kat bij het onderzoek apathisch en reageerde ze niet of nauwelijks op palpatie, manipulaties, noch bij het opnemen van de temperatuur en toediening van de intramusculaire verdovingsinjectie. Beklaagde heeft verder gesteld dat sprake was van grote, verharde en kale knobbels in het schoudergebied en dat er diepe wondgaten zaten met daarin necrotisch materiaal. Volgens beklaagde waren de knobbels met botwervels vergroeid en heeft zij niet opgemerkt dat er haren weg geschoren waren, mogelijk omdat de kale knobbels ook een verdikte huid hadden, waardoor ze de indruk had dat de haargroei ter plekke afwijkend was. Beklaagde stelt voorts dat ze bij haar onderzoek niet de geur van de wondzalf heeft geroken.

5.4. Mede op grond van voormeld verweer acht het college onvoldoende komen vast te staan dat beklaagde een verwijt treft voor het feit dat zij niet heeft geconstateerd dat de kat een speciale veterinaire behandeling onderging, waar een dergelijke behandeling overigens ook niet vaak wordt toegepast. Op grond van de beschreven symptomen kan bepaald niet onbegrijpelijk worden geacht dat beklaagde er vanuit is gegaan dat de kat een vorm van kanker met een erg slechte prognose had en dat het dier ernstig leed, waar het door klager gestelde tegendeel overigens niet zonder meer als vast staand kan worden aangenomen. Blijkens de stukken had de eigen dierenarts de kat op 12 juni 2011 voor het laatst gezien.

5.5. Het vorenstaande laat onverlet dat in zijn algemeenheid geldt dat van een dierenarts mag worden verwacht, alvorens tot euthanasie over te gaan, eerst overleg met de eigenaar te plegen. Deze regel leidt uitzondering als sprake is van ondraaglijk en onnodig lijden, zonder reëel perspectief. Behalve dat beklaagde heeft gesteld dat een dergelijke situatie hier aan de orde was, komt daar in dit geval ook bij dat de kat niet gechipt en dus niet identificeerbaar was, waarmee een zeker risico wordt aanvaard dat bij een dierenarts de gedachte kan postvatten dat er geen eigenaar is met wie nog overleg kan worden gepleegd. Voorts in aanmerking genomen dat de kat uiterlijk verschijnselen vertoonde die in de richting van ernstig leed wezen en er vanuit gaande dat beklaagde niet kan worden verweten dat zij niet bedacht is geweest op de speciale behandeling die de kat onderging, mocht zij naar het oordeel van het college concluderen dat nader onderzoek en behandeling niet zinvol meer waren en dat euthanasie op korte termijn geïndiceerd en in het belang van de kat was.  Aldus is er in dit specifieke geval te weinig aanleiding om te oordelen dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat zij niet langer heeft gewacht tot zich een eigenaar aandiende en dus zonder overleg tot euthanasie heeft besloten, waar zij overigens kennelijk nog wel telefonisch een instantie heeft benaderd om na te gaan of de kat werd vermist. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond wordt verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te 's-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, en drs. B. A.M. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.