ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0473 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/116

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0473
Datum uitspraak: 01-11-2012
Datum publicatie: 22-11-2012
Zaaknummer(s): 2011/116
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie: Klachtambtenaarzaak: Beklaagde wordt verweten het diergeneesmiddel Nandrosol bij kalveren te hebben voorgeschreven c.q. toegediend. Beklaagde heeft op lichtvaardige wijze een diergeneesmiddel dat voor gezelschapsdieren is bestemd bij voedselproducerende dieren toegepast en daarmee risico's geschapen voor de diergezondheid en voedselveiligheid. Ook is niet naar behoren aan administratieve verplichtingen voldaan. Gegrond. Geldboete van € 2.000,--, waarvan € 1.000,-- voorwaardelijk.

De ambtenaar als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990,

hierna: de klachtambtenaar

tegen

Y

hierna: beklaagde

1.  DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht. Beklaagde heeft binnen de daarvoor gestelde termijnen geen verweerschrift ingediend. De zaak is vervolgens op de zitting van 4 oktober 2012 geagendeerd voor een mondelinge behandeling. Ongeveer een week voor de zitting is een brief van beklaagde ontvangen, waarin hij zich voor de zitting heeft afgemeld, maar tegelijkertijd alsnog op de klacht heeft gereageerd. Deze reactie is naar de klachtambtenaar verzonden met de mededeling dat daarop zonodig nog ter zitting kon worden gereageerd. Ter zitting op 4 oktober 2012 is namens de klachtambtenaar verschenen mr. A, vergezeld door B. Beklaagde is niet verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten het middel Nandrosol (behorend tot de groep anabole steroïden) bij kalveren te hebben voorgeschreven c.q. toegediend. De klachtambtenaar heeft verzocht beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete van € 1.000,= op te leggen.

3. DE FEITEN

3.1. Uit de stukken is gebleken dat de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit (nVWA) op basis van verkregen verkoopcijfers van een groothandel in diergeneesmiddelen de Algemene Inspectiedienst (AID) heeft verzocht onderzoek te doen naar het eventueel onjuist en  oneigenlijk gebruik van het middel Nandrosol (Pro injectie 10 ml. REG NL 10067) bij andere diersoorten dan waar het voor is geregistreerd (honden en katten).

3.2. In dat kader heeft op 20 april 2011 een onderzoek plaatsgevonden op de praktijk van beklaagde. De opsporingsambtenaren van de AID hebben met beklaagde gesproken en inzage verkregen in de administratie van de praktijk.

3.3. Uit het onderzoek kwam naar voren dat beklaagde op respectievelijk 8 oktober 2010, 23 december 2010 en 29 december 2010 aan drie verschillende veehouders het middel Nandrosol had geleverd. Op de facturen die naar de betreffende veehouders zijn verstuurd stond het middel Nandrosol niet als zodanig vermeld. In het dossier zoals dat aan het college is overgelegd, bevinden zich wel computeruitdraaien (printscreens), waaruit kan worden opgemaakt dat de levering van Nandrosol aan twee van bedoelde veehouders in een administratief computerprogramma van de praktijk was geregistreerd.

3.4. Beklaagde heeft tegenover de AID verklaard bij de drie veehouders zwakke kalveren met Nandrosol te hebben behandeld en daarvoor geen attesten te hebben uitgeschreven. Beklaagde heeft tevens verklaard dat hij sinds 2011 geen Nandrosol meer bij runderen toepast. De AID heeft haar bevindingen neergelegd in een berechtingsrapport, dat naar de klachtambtenaar is gestuurd, die heeft besloten tot het indienen van de onderhavige klacht.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft schriftelijk op de klacht gereageerd. Op zijn stellingen zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, waardoor ernstige schade voor de gezondheidszorg voor dieren heeft kunnen ontstaan. In eerdere jurisprudentie is reeds bepaald dat artikel 14 aanhef en onderdeel b, WUD, mede geacht moet worden betrekking te hebben op handelen of nalaten van dierenartsen in het kader van zorgverlening aan dieren, in zoverre dit implicaties heeft voor de volksgezondheid en de afzet van dierlijke producten.

 5.2. De zaak draait om het gebruik van het diergeneesmiddel Nandrosol, een steroïd hormoonpreparaat met een spieropbouwende (anabole) werking. Het middel bevat de werkzame stof nandrolonefnylpropionaat, waarvan geen Minimum Residue Level (MRL) isbepaald, zodat niet bekend is of en in hoeverre er schadelijke residuen van het middel na gebruik in het dier achterblijven. Dat is ook de reden dat het niet mag worden toegepast bij dieren die voedsel produceren of in de voedselketen terecht zullen komen.

 5.3. Het middel is in Nederland geregistreerd (REG NL 10067), maar dan uitsluitend voor toepassing bij honden en katten. In de bijsluiter worden als indicaties genoemd: reconvalescentie na bacteriële en parasitaire ziekten, uitputting na hoge prestaties en een zware partus. Het middel behoort voorts tot de gekanaliseerde diergeneesmiddelen, die slechts door tussenkomst van een dierenarts mogen worden verstrekt, omdat ze gevaarlijk voor de gezondheid van mens en dier kunnen zijn, dan wel schade aan het milieu kunnen toebrengen. Nandrosol heeft de zogenoemde UDA-status, hetgeen betekent dat het uitsluitend op voorschrift van een dierenarts door een dierenarts of apotheker mag worden afgeleverd een eigenaren of houders van dieren.

 5.4. Niet ter discussie staat dat Nandrosol hier in afwijking van de registratiebeschikking door beklaagde is toegepast bij kalveren, die tot de voedselproducerende dieren behoren. Deze handelwijze is zonder meer in strijd geweest met de toepasselijke regelgeving en met de zorgvuldige beroepsuitoefening, de zogenoemde Goede Veterinaire Praktijk.

Dienaangaande wordt nog het volgende overwogen.

5.5. Uit de stukken blijkt dat beklaagde tegenover de AID heeft verklaard dat hij van een oudere, reeds gepensioneerde dierenarts zou hebben geleerd het middel bij zwakkere kalveren te gebruiken. Dit gegeven laat onverlet dat beklaagde als dierenarts een eigen verantwoordelijkheid heeft om diergeneesmiddelen op de juiste wijze toe te passen en dat hij wist althans behoorde te weten dat toepassing van Nandrosol bij runderen niet was toegestaan. Verder geldt dat, daargelaten dat beklaagde er geen beroep op heeft gedaan, de zogeheten ‘cascaderegeling’, neergelegd in art. 22 van het Diergeneesmiddelenbesluit, hier sowieso niet aan de orde kan zijn. Op basis van het artikel is het weliswaar mogelijk om in uitzonderingssituaties diergeneesmiddelen die niet voor de eigen soort zijn geregistreerd toch te mogen toepassen, met echter de nadrukkelijke restrictie dat voor voedselproducerende dieren alleen medicijnen mogen worden gekozen die voor andere voedselproducerende dieren toegelaten zijn. In het belang van de volksgezondheid mogen bij deze categorie dieren alleen diergeneesmiddelen worden toegepast met een werkzame stof waarvan een Minimum Residu Level (MRL) is vastgesteld, hetgeen voor Nandrosol niet het geval is.

5.6. Behalve dat beklaagde hier Nandrosol onjuist en ongeoorloofd bij runderen heeft toegepast, is onvoldoende gebleken dat door hem in administratief opzicht de voorschriften met betrekking tot het afleveren of voorschrijven van gekanaliseerde diergeneesmiddelen correct c.q. volledig zijn nageleefd, zoals die zijn opgenomen in Hoofdstuk VIII van de Regeling Diergeneesmiddelen. In meer algemene zin geldt voorts dat beklaagde in zijn schriftelijke reactie geen argumenten heeft aangevoerd die in zijn voordeel pleiten. Zo is op grond van de stukken onvoldoende kunnen blijken dat beklaagde, zoals hij stelt, door de opsporingsambtenaren niet juist zou zijn voorgelicht en dat het onderzoek en het verhoor niet binnen de wettelijke kaders hebben plaatsgevonden. Op basis van het berechtingsrapport, dat ambtsedig is opgemaakt, gaat het college er vanuit dat beklaagde is medegedeeld wat de aanleiding van het bezoek was, dat hem de cautie is verleend en dat hij vooraf is gewezen op de mogelijke consequenties van zijn antwoorden. Beklaagde heeft het tegendeel niet aangetoond c.q. aannemelijk kunnen maken.

5.7. Op grond van het voorgaande acht het college de klacht gegrond. Door het op uiterst lichtvaardige wijze bij voedselproducerende dieren toepassen van een diergeneesmiddel dat voor gezelschapsdieren is bestemd en waarvan geen MRL is bepaald, zijn door beklaagde risico’s geschapen voor de diergezondheid en voedselveiligheid. Het valt beklaagde aan te rekenen dat hij zich daar onvoldoende rekenschap van heeft gegeven.

 5.8. Met betrekking tot de op te leggen maatregel neemt het college in aanmerking dat beklaagde in zijn nadere reactie weliswaar heeft aangegeven dat hij Nandrosol voor de toekomst niet meer bij runderen zal toepassen, maar anderzijds zijn handelwijze in de onderhavige zaak lijkt te bagatelliseren door te stellen dat er zich sinds 2011 ook geen situatie meer heeft voorgedaan, waarin het gebruik zou kunnen bijdragen aan het herstel van het dier. Deze stellingname getuigt naar het oordeel van het college onvoldoende van het besef dat onjuist gebruik van Nandrosol schadelijk kan zijn voor de dier- en volksgezondheid. Uit oogpunt van preventie acht het college daarom, naast een onvoorwaardelijke boete, ook een voorwaardelijke boete op zijn plaats, een en ander als na te melden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

legt beklaagde een geldboete op van € 2.000, = waarvan € 1.000,= voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub c juncto artikel 17 lid 2 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, waarbij de proeftijd ingaat op de dag dat deze uitspraak onherroepelijk is geworden. 

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

\Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2012 door de mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.