ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0465 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/103

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0465
Datum uitspraak: 04-10-2012
Datum publicatie: 15-11-2012
Zaaknummer(s): 2011/103
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:     Beklaagde wordt verweten een onvolledig onderzoek bij een kat te hebben verricht en de diagnose kanker te hebben gemist. Ongegrond.

X,       klaagster

tegen

Y,    beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 augustus 2012. Klaagster was niet aanwezig.

Beklaagde is wel verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij een verkeerde, althans onvolledige diagnose bij de kat van klaagster heeft gesteld die heeft geleid tot onnodig lijden en het abrupt overlijden van haar kat. 

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster met de naam XXXXX, geboren 5 mei 1997.

3.2. Uit de patiëntenkaart kan worden afgeleid dat de kat sinds februari 2011 klachten had. Terzake een consult op 4 februari 2011 wordt in de patiëntenkaart vermeld dat de kat sinds een maand meer was gaan drinken, iets afgevallen was en veel jeuk aan haar kop had. Bij dat consult heeft een collega van beklaagde bloedonderzoek verricht, waaruit  geen afwijkingen naar voren kwamen. Ook bij het klinisch onderzoek bleken geen verontrustende bijzonderheden.

3.3. Op 18 april 2011 heeft dezelfde collega Prednisolon voorgeschreven in verband met wondjes aan een oorschelp. Klaagster is vervolgens op 29 juni 2011 met haar kat bij beklaagde op consult geweest in verband met, naar beklaagde stelt, jeukklachten aan de oren in combinatie met het veel schudden van de kop.

3.4. Beklaagde heeft bij zijn onderzoek op 29 juni 2011 geconstateerd dat de oren van de kat schoon waren en dat er geen sprake was van oormijt of een oorontsteking. Terzake de jeukklachten aan de oren heeft beklaagde tegenover klaagster gesproken over een allergie als mogelijke oorzaak. Bij het consult was ook een co-assistente aanwezig die de buik van de kat heeft bevoeld.

3.5. Op 2 augustus 2011 is klaagster aan de balie bij de praktijk geweest en heeft daarbij toen gemeld dat de kat niet at. Volgens de patiëntenkaart is klaagster door een baliemedewerker geadviseerd om een afspraak met een van de dierenartsen te maken, maar heeft klaagster zelf besloten het nog even aan te zien, in verband met de kosten en mogelijke stress voor de kat.

3.6. Klaagster is op 17 augustus 2011 op consult geweest bij een collega van beklaagde vanwege het feit dat de kat al enige tijd slecht at, was afgevallen en een vreemd geluid vanuit de buik maakte. Bij buikpalpatie uitgevoerd door deze collega, bleek een grote massa voelbaar en leek er iets te knappen. De kat raakte in shock en verslechterde direct zienderogen. De betreffende collega heeft intramusculair nog Vetergesic toegediend, waarna de kat vrijwel direct is overleden.

3.7. Klaagster heeft vervolgens elders sectie laten verrichten, waaruit  bleek dat er sprake was van een multicentrische lymfoom in het omentum majus, het hart, de wand van de dunne darm en de lever met daarnaast fors hemoabdomen en milde icterus. De doodsoorzaak is volgens het sectieverslag zeer waarschijnlijk acuut excessief bloedverlies in het abdomen, waarschijnlijk ontstaan vanuit het lymfoom. Daarnaast wordt in het verslag geconcludeerd dat er los in het abdomen neoplastische massa’s zijn aangetroffen, en dat het hart ernstig is aangetast door een neoplasie, die mogelijk tot acuut hartfalen heeft geleid.  

3.8. Na het overlijden van de kat hebben er diverse contacten tussen de bij de behandeling van de kat betrokken dierenartsen en klaagster plaatsgevonden. Op enig moment is besloten om het contact met klaagster alleen via beklaagde te laten lopen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen. Meer in het bijzonder wordt beklaagde verweten dat hij, mede gelet op de voorgeschiedenis van de kat, onvoldoende onderzoek heeft gedaan en de diagnose kanker heeft gemist, waardoor de kat niet tijdig een passende behandeling heeft gekregen en als gevolg daarvan op 17 augustus 2011 onverwacht is komen te overlijden.

5.2. Het college stelt voorop dat een van de uitgangspunten in het veterinair tuchtrecht is dat  een dierenarts in beginsel alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken. In de onderhavige zaak is gebleken dat verschillende dierenartsen van de praktijk de kat hebben behandeld. Beklaagde heeft na het overlijden van de kat richting klaagster weliswaar als spreekbuis namens de praktijk gefungeerd, maar feitelijk moet worden vastgesteld dat hij slechts bij één consult (op 29 juni 2011) de behandelend dierenarts is geweest. Dit brengt mee dat in de onderhavige zaak alleen het veterinair handelen van beklaagde bij dit consult aan de beoordeling van het college is onderworpen.

5.3. Beklaagde stelt dat de kat bij het betreffende consult primair werd aangeboden vanwege jeukklachten aan de oren en het feit dat ze met haar kop schudde. Klaagster heeft gesteld dat zij bij dit consult ook heeft aangegeven dat haar kat enkele dagen eerder, op 25 juni 2011, een etmaal ziek was geweest, niet gegeten had, en met pijn teruggetrokken onder het bed lag. Blijkens de eigen stellingen van klaagster was de kat vanaf 26 juni 2011 weer gaan eten en is onbestreden gebleven dat de kat tijdens het consult op 29 juni 2011 op de behandeltafel een normale en niet zieke indruk maakte. In ieder geval was er naar het oordeel van het college onvoldoende aanleiding om op basis van de mededeling dat de kat enkele dagen eerder een etmaal ziek was geweest, een uitgebreid internistisch onderzoek uit te voeren.

5.4. Terzake de jeukklachten aan de oren heeft beklaagde geen afwijkingen kunnen vinden en ter sprake gebracht dat zijn collega al eerder met goed resultaat Prednisolon had voorgeschreven. Bij het consult was ook een co-assistente aanwezig, die de buik van de kat min of meer routinematig heeft gepalpeerd en in aanwezigheid van klaagster aan beklaagde heeft gevraagd of de structuur die zij in de buik voelde een nier was, hetgeen beklaagde heeft gecontroleerd en bevestigd. Behalve dat een buikpalpatie niet tot de standaardprocedure bij een ooronderzoek behoort, heeft beklaagde voldoende aannemelijk gemaakt dat de betreffende nier volkomen normaal aanvoelde en geen verontrustende aanwijzing vormde. Beklaagde heeft er ook op gewezen dat uit het in februari 2011 uitgevoerde bloedonderzoek was gebleken dat de nieren goed functioneerden. Onbestreden is verder gebleven dat beklaagde klaagster heeft geadviseerd bij problemen opnieuw contact op te nemen. Op grond van de vorengenoemde omstandigheden ziet het college onvoldoende aanleiding om beklaagde te verwijten dat hij meer onderzoek had moeten doen dan hij heeft gedaan of dat hij anderszins in veterinair opzicht nalatig zou hebben gehandeld. Ook op basis van de voorgeschiedenis c.q. de gegevens van de kat in de patiëntenkaart was daar naar het oordeel van het college onvoldoende reden toe en ook de eerdere consulten bij zijn collega hadden geen verontrustende bevindingen opgeleverd of aanwijzingen om te vermoeden dat er sprake zou kunnen zijn van kanker en om in dat kader nader onderzoek te doen.

5.5. Verder geldt dat tussen het consult op 29 juni 2011 en het eerste daarop volgende consult op 17 augustus 2011 een tijdspanne van ongeveer anderhalve maand heeft gezeten. Mede gelet op het verstreken tijdsverloop kan niet met zekerheid worden aangenomen dat ten tijde van het consult op 29 juni 2011 reeds sprake was van een lymfoom, noch van klinische symptomen die daarop duiden en die beklaagde als zodanig had kunnen herkennen. Een dergelijk lymfoom kan zich ook in korte tijd ontwikkelen. Er voorts vanuit gaande dat de hulpvraag tijdens het bewuste consult primair was gericht op de jeukklachten aan de oren en de kat op de behandeltafel een attente en gezonde indruk maakte, ziet het college onvoldoende aanleiding om beklaagde te verwijten dat er bij het betreffende consult geen nader uitgebreid onderzoek in de richting van de aanwezigheid van een lymfoom of kanker is verricht. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. O. van der Heide, plaatsvervangend voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, en drs. M. Lockhorst, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2012, bij afwezigheid van de plaatsvervangend voorzitter mr. O. van der Heide door de reguliere voorzitter, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers  mr. G.J. van Muijen