ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0463 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/63

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0463
Datum uitspraak: 04-10-2012
Datum publicatie: 15-11-2012
Zaaknummer(s): 2011/63
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:     Beklaagde wordt verweten dat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld bij een kat en ten onrechte heeft geadviseerd tot euthanasie. Ongegrond.

X,       klaagster

tegen

Y,     beklaagde

1. DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 augustus 2012. Klaagster was daarbij aanwezig, vergezeld door haar partner en bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Z. Beklaagde is eveneens verschenen, tezamen met zijn gemachtigde, ing. mr. W.

1.2. Op de zittingsdag zelf en vlak voor aanvang van de mondelinge behandeling is door klaagster nog een uitdraai van enkele emails tussen haar en de dierenarts die sectie op haar kat heeft verricht aan het college overhandigd. Deze uitdraai is door het college als processtuk geaccepteerd en ter zitting aan beklaagde en zijn gemachtigde ter hand gesteld om daarvan kennis te nemen. Partijen hebben op vragen van het college geantwoord en van de zijde van beklaagde is nog een pleitnota voorgedragen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij een verkeerde diagnose bij de kat van klaagster heeft gesteld en ten onrechte heeft geadviseerd tot euthanasie van de kat. 

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster met de naam XXXXX, geboren 10 juni 2010.

3.2. Op 3 juli 2011 is klaagster bij beklaagde op consult geweest, omdat de kat lusteloos was, koud aanvoelde en haar ontlasting liet lopen. Beklaagde heeft bij zijn onderzoek geconstateerd dat de kat zwak en vermagerd was, een vochttekort had en een erg lage lichaamstemperatuur. Bij palpatie van de buik bleek sprake van verdikkingen, die beklaagde ook klaagster heeft laten voelen. Op de patiëntenkaart staat vermeld dat de lichaamstemperatuur van de kat 33,6 °C bedroeg en dat ze een lethargische en verwaarloosde indruk maakte.

3.3. Beklaagde heeft vervolgens nog een echografie van het abdomen gemaakt. Hierna heeft beklaagde klaagster geadviseerd de kat te euthanaseren, waarmee klaagster heeft ingestemd. Klaagster heeft na het overlijden van de kat sectie bij een andere dierenarts laten uitvoeren. Hieruit is gebleken dat de kat circa vijf weken drachtig was en dat de gevoelde verdikkingen in de buik tijdens de dracht afgestorven vruchten bleken te zijn. Laatstgenoemde dierenarts concludeerde dat deze afgestorven vruchten waarschijnlijk een infectie hebben veroorzaakt die de bloedbaan heeft bereikt, waardoor de kat bloedvergiftiging heeft opgelopen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen. Meer in het bijzonder wordt beklaagde verweten dat hij de diagnose dracht heeft gemist, waardoor ten onrechte en onnodig een advies tot euthanasie is gegeven.

5.2. Tussen partijen staat vast dat de kat bij het consult op 3 juli 2011 lusteloos was en koud aanvoelde. Weliswaar gaan partijen uit van een verschillende lichaamstemperatuur (klaagster van 34,7 °C en beklaagde van 33,6 °C), maar in beide gevallen gaat het om een ernstige ondertemperatuur. Vast staat ook dat beklaagde bij palpatie van de buik verdikkingen heeft geconstateerd, die hij ook klaagster heeft laten voelen. Vervolgens heeft beklaagde een echografie gemaakt, waarop de aanwezigheid van vocht in de buikholte en verdikte lymfeknopen te zien waren. Uit de stellingen over en weer leidt het college af dat door beklaagde met klaagster is gesproken over een mogelijke infectie dan wel cysten of tumoren. 

5.3. Op basis van de gevoelde verdikkingen in de buik en de leeftijd van de kat mocht naar het oordeel van het college in een differentiaaldiagnose een probleem vanuit het baarmoedergebied (ontsteking, drachtigheid) in ieder geval niet ontbreken. Daaraan doet niet af dat, indien een kat aan de pil is, niet onbegrijpelijk is als de eerste gedachte niet direct naar drachtigheid uitgaat.

5.4. Beklaagde heeft ter zitting weliswaar verklaard dat hij drachtigheid als mogelijke oorzaak van de ziekteverschijnselen niet had uitgesloten, maar niet is gebleken dat hij daarover met klaagster heeft gesproken, hetgeen alsdan in de rede had gelegen. Anderzijds is niet komen vast te staan dat beklaagde na zijn klinisch en echografisch onderzoek alleen maar over tumoren in de darmwand zou hebben gesproken. Beklaagde heeft aangevoerd dat hij klaagster heeft verteld dat er sprake was van processen in de buik, mogelijk cysten, tumoren, met mogelijke infectie. In die zin zou door beklaagde dus een slag om de arm zijn gehouden en de definitieve diagnose in het midden zijn gelaten.

5.5. Hoewel beklaagde het college er niet voldoende van heeft kunnen overtuigen dat hij ook aan een probleem vanuit het baarmoedergebied (baarmoederontsteking, afgebroken dracht) heeft gedacht en niet is gebleken dat hij daarover met klaagster heeft gesproken, ziet het college in de omstandigheden van het geval toch onvoldoende aanleiding hem daarvoor tuchtrechtelijk te bestraffen. De echobeelden zijn mogelijk niet dermate duidelijk geweest om de aard van de waargenomen processen en de bij palpatie gebleken verdikkingen precies te kunnen duiden en (afgebroken) drachtigheid met voldoende zekerheid als diagnose te kunnen stellen. Mede hierom acht het college in deze zaak voor de vraag of beklaagde in de zorg jegens de kat tekort is geschoten doorslaggevend of hij op basis van de klinische conditie van de kat in redelijkheid tot zijn advies tot euthanasie heeft kunnen en mogen komen.

5.6. Dienaangaande heeft het college te weinig reden om in twijfel te trekken dat de klinische conditie van de kat zodanig slecht was dat aan een eventuele operatie zeer reële risico’s zouden hebben gekleefd. Beklaagde heeft gesteld dat uit zijn klinisch onderzoek naar voren kwam dat de kat erg ziek was en een lethargische indruk maakte, met diepliggende ogen, dat ze een vochttekort c.q. slechte turgor had, met een ernstige ondertemperatuur en waterdunne, stinkende diarree. Beklaagde heeft klaagster voorts de verdikkingen in de buik laten voelen en op de echografie waren vocht in de buikholte en verdikte intestinale lymfeknopen zichtbaar. Van de zijde van klaagster is daartegenover weliswaar gesteld dat de kat volgens de dierenarts die de sectie heeft verricht buikvet en een goede vachtconditie had en niet vermagerd of verwaarloosd was, maar mede gelet op het sectieverslag, kan er achteraf in redelijkheid vanuit worden gegaan dat hier sprake is geweest van een ernstig zieke en verzwakte kat, met een slechte prognose. Er bleek bij sectie sprake van aangetaste bolle lever en nieren en een milt met een onregelmatige structuur. Verder zijn in de buikholte onregelmatige afgestorven vruchten aangetroffen, gevuld met groene pus, die tot een ontsteking en waarschijnlijk bloedvergiftiging hebben geleid. Het college kent verder betekenis toe aan het feit dat de kat kennelijk bij de eerste injectie ter inleiding van de euthanasie reeds is overleden en dat de gebruikelijke tweede injectie niet meer behoefde te worden toegediend om zulks te bewerkstelligen.

5.7. Op grond van de vorengenoemde omstandigheden kan naar het oordeel van het college met voldoende zekerheid worden aangenomen dat de kat ten tijde van de onderzoeken door beklaagde dermate verzwakt en lijdende was, dat een eventuele operatie een aanmerkelijk kans op een fatale afloop zou hebben gekend. Op grond hiervan is er naar het oordeel van het college te weinig grond om beklaagde te verwijten dat zijn advies tot euthanasie veterinair onjuist is geweest en kan niet worden geconcludeerd dat hij als dierenarts niet in het belang en het welzijn van de kat heeft gehandeld en in de medische zorg jegens het dier tekort zou zijn geschoten. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. O. van der Heide, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2012, bij afwezigheid van de plaatsvervangend voorzitter mr. O. van der Heide door de reguliere voorzitter, mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.