ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0462 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/54

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0462
Datum uitspraak: 04-10-2012
Datum publicatie: 15-11-2012
Zaaknummer(s): 2011/54
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:     Beklaagde wordt verweten een kat te hebben ondergebracht in een ongeschikt verblijf en 's avonds en 's nachts geen toezicht te hebben gehouden, waardoor het dier zich agressief kon gedragen en zichzelf schade heeft kunnen toebrengen, met als gevolg dat het dier is komen te overlijden. Gegrond ten aanzien van het onvoldoende houden van toezicht. Waarschuwing.

X,          klager

tegen

Y,            beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 augustus 2012. Klager was daarbij aanwezig, vergezeld door zijn partner en bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Z.

Beklaagde is eveneens verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. W.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat ze de kat van klager in het kader van een opname in haar praktijk heeft ondergebracht in een verblijf dat daarvoor niet geschikt was en dat er in de avond en nacht geen toezicht is gehouden, waardoor de kat zich agressief kon gedragen en zichzelf schade heeft kunnen toebrengen, met als gevolg dat het dier is komen te overlijden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klager met de naam XXXXX, geboren 1 januari 2006.

3.2. Op vrijdag 3 september 2010 is klager althans zijn partner bij beklaagde op consult geweest. De kat had sinds twee weken plasproblemen, gedroeg zich kribbig en deed kleine plasjes in huis. Beklaagde heeft de kat onderzocht en vastgesteld dat er sprake was van een verstopping van de urinewegen door blaasstenen (urolithiasis). Uit bloedonderzoek kwamen tevens verhoogde nierwaarden (ureum 25,9 mmol/l, creatinine 361 mmol/l) naar voren. Beklaagde heeft de verstopping onder narcose opgeheven en besloten om een braunule aan te brengen en intraveneus fysiologisch zout toe te dienen en de kat enkele dagen op te nemen om te bezien of hij daarna weer zelfstandig kon plassen. Met klager is besproken dat de kat voor het weekend naar een dierenkliniek in de regio zou worden gebracht voor opname en behandeling. Aldaar kon in het weekend toezicht worden uitgeoefend en de maandag erop zou de kat terug komen naar de praktijk van beklaagde voor verdere behandeling.

3.3. Na het weekend, op maandag 6 september 2010, heeft beklaagde de kat opgehaald en naar haar eigen praktijk meegenomen. Uit haar onderzoek bleek dat er nog of weer sprake was van een verstopping en dat de kat niet of nog steeds niet zelfstandig kon plassen. Er is een röntgenfoto gemaakt waarbij nog enkele blaassteentjes zichtbaar bleken. Beklaagde heeft onder narcose een katheter in de urineleider aangebracht en bloedonderzoek gedaan. Daarbij bleken de nierwaarden verder te zijn verslechterd ((ureum 56 mmol/l, creatinine 677 mmol/l). Beklaagde heeft besloten de kat enkele dagen in haar praktijk op te nemen. Omdat de kat tijdens de opname in de buurtpraktijk de braunule los had getrokken is besloten de kat onderhuids fysiologisch zout toe te dienen. Beklaagde heeft de kat die dag omstreeks 17:00 uur voor het laatst gezien en een assistente nog omstreeks 18:00 uur  

3.4. Op 7 september 2010 omstreeks 9:00 uur in de ochtend is de kat dood in het opnamehok aangetroffen. Daarbij bleek het tussenschot in het hok te zijn losgeraakt. Beklaagde heeft na het overlijden van de kat zelf sectie verricht en de kat in – en uitwendig geïnspecteerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Desgevraagd heeft klager ter zitting nog eens bevestigd dat zijn klacht niet ziet op de diergeneeskundige behandeling van de kat als zodanig, maar op het feit dat de kat is  ondergebracht in een verblijf dat daarvoor niet geschikt was en dat er voorts onvoldoende toezicht is gehouden. Klager stelt dat de kat hierdoor de kans heeft gekregen om zich wild en agressief te gedragen en zichzelf schade toe te brengen, waarna hij is komen te overlijden. Beklaagde was volgens klager ook op de hoogte van het feit dat de kat zich wild kon gedragen en had daar naar de mening van klager rekening mee moeten houden.

5.3. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college voldoende aangetoond dat het betreffende opnamehok een gangbare en in beginsel solide accommodatie betrof, geschikt en veel gebruikt voor het tijdelijk huisvesten van dieren, daaronder katten. Om de ruimte in de opnamekooi af te bakenen, was er een tussenschot geplaatst en niet in geschil is dat dit tussenschot tijdens de bewuste nacht los is geraakt. Kennelijk heeft de kat kans gezien het schot te verplaatsen. Hoewel het de vraag blijft hoe dit heeft kunnen gebeuren, ziet het college onvoldoende aanleiding dit beklaagde in tuchtrechtelijke zin aan te rekenen, nu het een gangbaar opnamehok betrof en voorts niet met zekerheid een oorzakelijk verband kan worden aangenomen tussen de wijze van huisvesting c.q. wild gedrag en het overlijden van de kat. In dat verband geldt overigens dat beklaagde heeft gesteld dat bij de door haar na het overlijden van de kat uitgevoerde sectie geen bloedingen of interne of externe verwondingen zijn gebleken.

5.4. Anderzijds is ook door beklaagde zelf erkend dat de gezondheidstoestand van de kat zorgelijk was en dat er na de weekendopname sprake was van een nog verdere verslechtering van de nierwaarden. Blijkens de patiëntenkaart was de verstopping van de urinewegen toen ook nog steeds niet geheel verdwenen. Beklaagde heeft de verstopping onder narcose verholpen, een urinecatheter ingebracht en subcutaan fysiologisch zout toegediend. Ter zitting is gebleken dat de kat door de assistente om 18:00 uur die avond voor het laatst is gezien en dat de eerstvolgende controle de volgende ochtend om 9:00 uur heeft plaats gevonden. In de wetenschap dat de kat niet alleen een plasprobleem had, maar met name ook de uit bloedonderzoek gebleken verslechterde en  risicovolle nierwaarden, kan beklaagde naar het oordeel van het college worden verweten dat de kat in de avond en nacht alleen is gelaten en dat er geen enkel toezicht is gehouden. Daaraan doet niet af dat de kat volgens beklaagde, toen hij om 18:00 uur de vorige avond door de assistente voor het laatst levend is gezien, goed wakker en rustig was. Het college is van oordeel dat, gelet op met name de slechte nierwaarden, een tussentijdse controle in de avond of nacht in de rede had gelegen, waarbij tevens zonodig subcutaan extra fysiologisch zout had kunnen worden toegediend. Blijkens haar verweer was beklaagde overigens ook zelf de mening toegedaan dat de prognose somber was. Voor zover het voor beklaagde persoonlijk of voor een directe collega van de praktijk niet mogelijk was toezicht uit te oefenen, had het naar het oordeel van het college op haar weg gelegen te organiseren dat de kat die avond naar een andere kliniek zou worden overgebracht waar dat toezicht wel mogelijk was, gelet op de ernst van de situatie.

5.5. De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht gegrond is, althans voor zover deze betrekking heeft op het onvoldoende toezicht houden op de kat in de avond en nacht. Het college acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op het onvoldoende toezicht houden op de kat in de avond en nacht;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. O. van der Heide, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2012, bij afwezigheid van de plaatsvervangend voorzitter mr. O. van der Heide door de reguliere voorzitter, mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.