ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0460 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/17

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0460
Datum uitspraak: 04-10-2012
Datum publicatie: 15-11-2012
Zaaknummer(s): 2011/17
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie:     Klachtambtenaarzaak: Antibioticazaak: Beklaagde heeft lichtvaardig en preventief antibiotica voorgeschreven zonder dat de veterinaire noodzaak daartoe en de werkzaamheid van de voorgeschreven medicatie uit voorafgaand onderzoek waren gebleken. Ook is niet naar behoren aan administratieve verplichtingen voldaan. Gegrond. Geldboete van € 2.000,= waarvan € 1.000,= voorwaardelijk.

De ambtenaar als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990,

hierna: de klachtambtenaar

tegen

Y,

hierna: beklaagde

1.  DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer en de repliek. Beklaagde heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een dupliek in te dienen. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 augustus 2012. Namens de klachtambtenaar is verschenen  mr. A, vergezeld door drs. B, beleidsmedewerker bij het ministerie van EL & I. Beklaagde is eveneens verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij veelvuldig zonder gebleken veterinaire noodzaak en preventief antibiotica heeft voorgeschreven ten behoeve van een kuikenbroederij c.q.kuikenmesterijen. De klachtambtenaar heeft gevorderd beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op te leggen van € 1.000,=.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. In februari 2010 heeft de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) een onderzoek ingesteld naar het gebruik van diergeneesmiddelen bij een kuikenbroederij met de naam Z. Daartoe werd de administratie van dit bedrijf over de periode van 1 januari 2009 tot 25 februari 2010 onderzocht.

3.2. Uit logboekformulieren van het bedrijf bleek dat de praktijk waar beklaagde werkzaam is, regelmatig en veelvuldig het antibioticum T.S. Sol RegNL 8076 (hierna: T.S. SOL) ten behoeve van de kuikenbroederij voorschreef. Uit verhoren van betrokkenen is gebleken dat deze kuikenbroederij de antibiotica vervolgens mee leverde met koppels eendagskuikens aan afnemende kuikenmesterijen. Op de logboekformulieren van de broederij stonden de namen van die kuikenmesterijen handgeschreven vermeld met het aantal afgenomen liters T.S. Sol en de afleverdatum. Op die logboekformulieren stond verder geen informatie over de toepassing, wachttijd of duur van de behandeling. Aan de hand van facturen kon door de AID worden bevestigd dat de leveringen ook daadwerkelijk hadden plaatsgevonden aan talloze verschillende kuikenmesterijen. In het in het geding gebrachte, door de AID opgemaakte totaaloverzicht staat vermeld dat het ging om circa 1355 liter T.S. Sol over de periode 20 januari 2009 tot en met 18 februari 2010.

3.3. In de administratie van de kuikenbroederij Van Hulst werden hiernaast tal van door beklaagde met de hand geschreven visiteformulieren aangetroffen, bestemd voor een groot aantal verschillende kuikenmesterijen, steeds voorzien van eenzelfde tekst: ‘Hierbij verklaart ondergetekende Y, dierenarts dat de eendagskuikens opgevangen dienen te worden met TS-Sol in verband met dreigende dooierrestontsteking’. In het dossier zoals dat aan het college is voorgelegd bevinden zich meer dan 70 van dergelijke visiteformulieren over de periode van juli 2009 tot medio februari 2010. Volgens het berechtingsrapport konden slechts twee van die visiteformulieren worden gekoppeld aan de leveringen die op  de overgelegde logboekformulieren en facturen worden vermeld. In het genoemde totaaloverzicht van de AID wordt uitgegaan van 580 liter geleverde TS-SOL op basis van door beklaagde uitgeschreven visiteformulieren. Op die formulieren stond verder alleen het aantal afgeleverde liters vermeld, maar geen informatie over de toe te passen doseringen, duur van de behandeling of bijv. wachttijd,.

3.4. De directeur van kuikenbroederij Z is door de AID gehoord. Hij heeft verklaard dat op initiatief van beklaagde T.S. Sol werd meegeleverd bij bepaalde partijen kuikens aan kuikenmesterijen. Beklaagde zou op de vermeerderingsbedrijven praktiseren die de broedeieren leverden en tevens op kuikenmesterijen komen die de kuikens afnamen. Beklaagde zou hierdoor een goed inzicht hebben in de gezondheidstoestand van de dieren en de risico’s vroegtijdig kunnen inschatten. De directeur heeft tevens verklaard dat het door beklaagde vooraf voorschrijven van T.S. Sol efficiënt was, omdat dan achteraf niet voor iedere jerrycan naar de kuikenmesterijen hoefde te worden gereden.

3.5. Ook beklaagde is door de AID gehoord. Hij heeft erkend dat de antibiotica preventief werd geleverd aan kuikenmesterijen, met dien verstande dat dit niet standaard gebeurde maar alleen bij koppels kuikens waarvan verwacht werd dat ze dooierrestontsteking zouden krijgen. Die inschatting werd gemaakt op basis van informatie bij vermeerderingsbedrijven en kuikenmesterijen van dezelfde vermeerderaar en op basis van uitvalgegevens in de eerste week. Beklaagde heeft in verweer althans ter zitting aangegeven dat hij niet op alle kuikenmesterijen kwam waarvoor de antibiotica werd voorgeschreven en dat hij geen contact had met de dierenarts op de bedrijven waar hij niet praktiseerde. Beklaagde heeft gesteld dat die kuikenmesterijen een attest kregen waarop stond vermeld dat de kuikens direct met antibiotica moesten worden behandeld met de onderliggende reden. De kuikenmesterijen konden dan met hun eigen dierenarts bespreken of de geleverde TS-SOL daadwerkelijk zou worden ingezet.

3.6. De AID heeft van haar bevindingen een berechtingsrapport opgemaakt voor de klachtambtenaar, die heeft besloten tot het indienen van de onderhavige klacht.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op zijn verweer zal hierna, voor zover nodig, nog worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, waardoor ernstige schade voor de gezondheidszorg voor dieren heeft kunnen ontstaan, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 b van de WUD. 

Ten algemene

5.2. Het college stelt voorop dat algemeen bekend mag worden verondersteld, ook reeds in de periode waarin de hier in het geding zijnde feiten zich hebben afgespeeld, dat het antibioticagebruik in de (pluim)veehouderijsector de afgelopen jaren zorgwekkende vormen heeft aangenomen en dat het feit dat onnodig veel –middels koppelbehandeling ook gezonde- dieren daaraan worden blootgesteld een ernstig maatschappelijk probleem vormt, omdat het tot antimicrobiële resistentie leidt. Doordat steeds meer bacteriën ongevoelig worden voor antibiotica wordt de kans vergroot dat bepaalde aandoeningen bij mens en dier in de toekomst niet meer behandelbaar zijn en kunnen aldus ernstige gevolgen voor de dier- en volksgezondheid ontstaan.

5.3. In het kader van de terugdringing van het antibioticagebruik en de noodzakelijke restrictieve toepassing ervan is een belangrijke rol weggelegd voor dierenartsen. Deze beroepsgroep is immers bij uitsluiting bevoegd om diergeneesmiddelen voor te schrijven. Op hen rust dan ook de verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat overmatig, schadelijk en onnodig gebruik wordt voorkomen. Daarbij dient het uitgangpunt te zijn dat preventieve toepassing van antibiotica in beginsel onwenselijk is en dat alleen antibiotica wordt voorgeschreven als daartoe een onderbouwde veterinaire noodzaak bestaat. Antibiotica behoren tot de gekanaliseerde diergeneesmiddelen met de zogeheten UDA-status en in eerdere jurisprudentie van de veterinaire colleges is reeds bepaald dat dergelijke geneesmiddelen slechts mogen worden voorgeschreven in het kader van een verantwoord  behandelplan, dat in beginsel onderzoek, diagnostiek, nazorg en verslaglegging omvat. Het is belangrijk dat dierenartsen hun verantwoordelijkheid als poortwachter kennen en een restrictief antibioticabeleid nastreven, blijkend uit een controleerbare verslaglegging. Tegen die achtergrond dient de handelwijze van beklaagde te worden beoordeeld.

Met betrekking tot de onderhavige klacht

5.4. Beklaagde heeft niet betwist dat hij als dierenarts betrokken was en verantwoordelijk kan worden gehouden voor de talloze leveringen van het antibioticum T.S. Sol via de kuikenbroederij in kwestie aan tal van verschillende kuikenmesterijen, zoals die in deze zaak uit de overgelegde logboekformulieren, facturen en visitebrieven zijn gebleken. Beklaagde heeft de door de AID gepresenteerde cijfers niet bestreden en evenmin betwist dat de antibiotica ook werd voorgeschreven voor kuikenmesterijen waar hij zelf niet praktiseerde, alsmede dat dit preventief gebeurde bij de levering van bepaalde koppels kuikens.

5.5. Door het college kan niet anders worden geconcludeerd dan dat beklaagde op geen enkele wijze heeft aangetoond dat bij de koppels kuikens waarvoor de antibiotica werd voorgeschreven voorafgaand laboratoriumonderzoek of gevoeligheidstesten (antibiogrammen) hebben plaatsgevonden. Beklaagde heeft feitelijk ook niet meer gesteld dan dat er in het verleden op het toeleveringsbedrijf wel eens gevoeligheidstesten bij koppels kuikens zijn gedaan, waarvan overigens evenmin enig verifieerbaar bewijsstuk in het geding is gebracht. In zijn verweer heeft beklaagde aangegeven dat de levering van antibiotica werd gebaseerd op ervaringen uit het verleden bij vermeerderingsbedrijven en kuikenmesterijen met koppels kuikens van dezelfde vermeerderaar, omdat dooierrestontsteking vaak terugkwam bij volgende koppels.

5.6. Het college is bekend met de discussie die er binnen de beroepsgroep wordt gevoerd omtrent de toelaatbaarheid van het metafylactische gebruik van antibiotica en het feit dat de scheidslijn niet altijd en in alle gevallen even zwart-wit ligt. Dit laat echter onverlet dat in de onderhavige zaak voor het college evident is dat door beklaagde te lichtvaardig en met grote regelmaat aanzienlijke hoeveelheden antibiotica preventief zijn voorgeschreven, zonder dat veterinaire noodzaak ervan middels voorafgaand onderzoek is aangetoond. Beklaagde heeft daarmee niet de zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid betracht die van hem als dierenarts mocht worden verwacht. Overigens kan daarmee de tussen partijen gevoerde discussie over welke bacteriën dooierrestontsteking veroorzaken en tegen welke bacteriën T.S. SOL een werkzaam en toelaatbaar (eerste of tweede keus) antibioticum vormt buiten beschouwing blijven, gegeven dat niet is aangetoond dat beklaagde in dat kader laboratoriumonderzoek en gevoeligheidstesten heeft laten verrichten, maar dit antibioticum veelvuldig preventief en dus zonder uit voorafgaand onderzoek gebleken noodzaak heeft geleverd aan diverse kuikenmesterijen.

5.7. Voorts is onvoldoende gebleken dat de betreffende kuikenmesterijen afdoende zijn geïnformeerd over de duur van de behandeling, de te gebruiken doseringen of de eventueel in acht te nemen wachttijden. De logboekformulieren en visitebrieven bevatten daaromtrent geen informatie. Beklaagde kan aldus worden verweten dat hij niet althans niet in voldoende mate heeft voldaan aan administratieve verplichtingen als bedoeld in onder meer artikel 97 van de Regeling  Diergeneesmiddelen terzake het afleveren of voorschrijven van gekanaliseerde diergeneesmiddelen. Dat bedoelde informatie, zoals beklaagde heeft gesteld, ook op de verpakking van het diergeneesmiddel staat vermeld acht het college onvoldoende. Beklaagde heeft hiernaast bij het voorschrijven van antibiotica voor mesterijen waar hij niet kwam visiteformulieren gebruikt en daarmee bewust of onbewust de suggestie gewekt dat hij, alvorens hij aan die bedrijven antibiotica leverde, daar wel was geweest.

5.8. Hoewel beklaagde ter zitting heeft verklaard dat de praktijk waar hij werkt inmiddels een meer verantwoorde werkwijze hanteert, zonder preventieve inzet van antibiotica en met gebruikmaking van voorafgaande gevoeligheidstesten, blijft staan dat uit de onderhavige zaak is gebleken dat er door beklaagde geruime tijd anders is gehandeld. Het college rekent beklaagde zwaar aan dat er ook preventief antibiotica is geleverd aan kuikenmesterijen waar hij als dierenarts zelf niet kwam, terwijl met de eigen dierenarts op die bedrijven kennelijk geen enkele terugkoppeling of overleg meer plaatsvond. Beklaagde had aldus geen controle en regie meer over hetgeen er met de door hem geleverde antibiotica op die bedrijven gebeurde, hetgeen misbruik of onjuist antibioticagebruik in de hand werkt en waardoor aanmerkelijke risico’s voor de dier- en volksgezondheid kunnen ontstaan.

5.9. De conclusie is dan dat beklaagde in de hier in het geding zijnde periode met grote regelmaat preventief antibiotica heeft voorgeschreven, zonder dat de veterinaire noodzaak daartoe en de werkzaamheid van de voorgeschreven medicatie uit voorafgaand onderzoek waren gebleken, naast overigens dat hij ook in administratief opzicht niet correct heeft gehandeld. In het licht van de bestaande resistentieproblematiek is de handelwijze van beklaagde uiterst kwalijk geweest en beklaagde kan aldus worden verweten dat hij op een onverantwoorde wijze invulling heeft gegeven aan zijn rol als dierenarts en poortwachter om onnodig en overmatig antibioticagebruik te voorkomen. De klacht is dan ook gegrond. Het college acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

legt beklaagde een geldboete op van € 2.000, = waarvan € 1.000,= voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub c juncto artikel 17 lid 2 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, waarbij de proeftijd ingaat op de dag dat deze uitspraak onherroepelijk is geworden. 

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. O. van der Heide, plaatsvervangend voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2012, bij afwezigheid van de plaatsvervangend voorzitter door de reguliere voorzitter, mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.