ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0459 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/94

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0459
Datum uitspraak: 04-10-2012
Datum publicatie: 15-11-2012
Zaaknummer(s): 2010/94
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:     Beklaagde wordt verweten dat hij onnodig lang heeft gewacht met het euthanaseren van de hond van klaagster. Gegrond, waarschuwing.

X,       klaagster

tegen

Y,    beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 augustus 2012. Klaagster was daarbij aanwezig, vergezeld door haar echtgenoot en bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Z.

Beklaagde is niet verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij onnodig lang heeft gewacht met het euthanaseren van de hond van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Airedale Terrier met de naam XXXXX, geboren 23 oktober 1998.

3.2. Klaagster is op 2 augustus 2010 in de avond op consult geweest bij de dienstdoende collega van beklaagde in een nabijgelegen andere dierenartsenpraktijk. De hond had blijkens de stukken op dat moment al drie maanden diarree, die was verhevigd (spuitdiarree). De bevindingen van deze dierenarts zijn overgenomen en terug te vinden in de overgelegde patiëntenkaart van de praktijk van beklaagde. Daaruit blijkt dat de hond was afgevallen, dat ze veel last had van longemfyseem en dat ze diepliggende ogen en bleekroze slijmvliezen had. De hond is aan een infuus gelegd, er is medicatie toegediend en er is door de dienstdoende dierenarts aangepaste voeding meegegeven. Klaagster stelt dat zij de volgende dag nog telefonisch contact met deze dienstdoende dierenarts heeft gehad.

3.3. Op 23 augustus 2010 is klaagster althans haar echtgenoot met de hond bij beklaagde op consult geweest. Niet in geschil is dat de hond er op dat moment fysiek slecht aan toe was en dat van de zijde van klaagster is verzocht om euthanasie, maar dat beklaagde daar geen gevolg aan heeft willen geven.

3.4. Klaagster heeft onbestreden gesteld dat zij de volgende ochtend omstreeks 7:30 uur telefonisch contact met de praktijk van beklaagde heeft opgenomen omdat de gezondheidstoestand van de hond verder was verslechterd. Volgens klaagster kreeg ze te verstaan dat zij na 8:00 uur moest terugbellen, is er vervolgens wederom telefonisch contact geweest en is haar medegedeeld dat zij om 10:00 uur op de praktijk kon komen. Op het moment waarop klaagster met de hond op de praktijk aankwam was het dier reeds in comateuze toestand. Beklaagde heeft de hond vervolgens geëuthanaseerd. Klaagster verwijt beklaagde dat dit niet eerder is gebeurd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Uit de stukken komt het beeld naar voren van een oudere hond, die toch al geruime tijd met gezondheidsproblemen kampte, in de vorm van het bij tijd en wijle niet willen eten in combinatie met ontstekingen in het keelgebied en, in de laatste maanden van haar leven, chronische diarree.

5.3. Uit de patiëntenkaart volgt dat beklaagde wist dat er ten tijde van het consult op 23 augustus 2010 al enkele maanden sprake was van chronische diarree en dat de hond daarvoor op 2 augustus 2010 bij een dienstdoende collega was geweest, die daarvan verslag had gedaan. Blijkens de patiëntenkaart en de eigen stellingen van beklaagde in verweer was de hond bij het consult op 23 augustus 2010 sloom, dronk ze veel, was ze ernstig vermagerd en had ze een belabberde conditie, reden waarom klaagster althans haar echtgenoot om euthanasie had verzocht. Klaagster heeft in haar klaagschrift onbestreden gesteld dat beklaagde echter adviseerde om de hond een dag of drie geen eten te geven en anders de volgende dag terug te komen. Uit zijn verweer begrijpt het college dat beklaagde uitging van een (recidiverende) ontsteking in het keelgebied. In aanmerking genomen echter de beschreven symptomen -maandenlang diarree en de hond was sterk afgevallen en in een slechte conditie- moet hier sprake zijn geweest van een ernstig zieke hond en is niet duidelijk geworden waarom er –zoals beklaagde het zelf formuleert-  ‘bedenktijd’ nodig was en wat de motivatie is geweest om niet tegemoet te komen aan het verzoek tot euthanasie. In ieder geval hebben de chronische diarreeklachten en slechte conditie van de hond bij die beslissing kennelijk niet op de voorgrond gestaan en nu belaagde ook ter zitting niet is verschenen, blijft ongewis welke beweegredenen beklaagde had, met dien verstande dat hij de situatie kennelijk niet als levensbedreigend heeft ingeschat.

5.4. Hoewel het mogelijk is dat bij het consult op 23 augustus 2010 strikt genomen nog geen sprake was van een levensbedreigende situatie waarin direct had moeten worden ingegrepen, kan er gevoeglijk vanuit worden gegaan dat de situatie en conditie van de hond ernstig en zorgelijk waren. Beklaagde diende in redelijkheid dan ook rekening te houden met een mogelijke verdere achteruitgang naar een zodanig kritieke situatie dat euthanasie wel geboden kon zijn. Het college acht voldoende aannemelijk c.q. geloofwaardig dat van een dergelijke noodsituatie de volgende ochtend wel sprake is geweest, met een hond die niet meer op kon staan, in haar eigen vuil was aangetroffen en in zodanig verslechterde conditie verkeerde dat terstond ingrijpen geboden was. Hiervoor kan tevens steun worden gevonden in de omstandigheid dat de hond enkele uren later die ochtend in comateuze toestand op de praktijk arriveerde.

5.5. Er vanuit gaande dat de kritieke situatie tijdens het eerste telefoongesprek om 7:30 uur die ochtend door klaagster reeds is gemeld en in aanmerking genomen dat het beklaagde bekend was dat de hond al maanden met chronische diarree kampte en in een slechte conditie verkeerde, waar bovendien de vorige dag reeds om euthanasie was verzocht, kan beklaagde naar het oordeel van het college worden  verweten dat er die ochtend niet veel eerder een afspraak op de praktijk is gemaakt en had niet mogen worden afgewacht tot 10:00 uur. Van beklaagde hoefde weliswaar niet te worden gevergd dat hij die ochtend vroeg reeds een visite bij klaagster thuis had afgelegd, maar het had wel in de rede gelegen om klaagster die ochtend direct dan wel eerder naar de praktijk te laten komen om de ernst van de situatie te beoordelen. Beklaagde heeft dit nagelaten en gesteld noch gebleken is dat daar praktische onmogelijkheden aan ten grondslag hebben gelegen, bijv. dat er andere spoedpatiënten op de praktijk moesten worden behandeld. Beklaagde heeft aldus de ernst van de situatie onderschat, althans is te lichtvaardig besloten tot een consult later die ochtend, waar een eerdere beoordeling van de situatie in de rede had gelegen om de hond zonodig verder lijden te besparen. Het college acht de klacht in zoverre gegrond en een waarschuwing op zijn plaats.

5.6. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond, in voege als hiervoor in rov. 5.5 omschreven;

geeft beklaagde een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. B. Austie, drs. J.A.A.M. van Erp, en drs. M. Lockhorst, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.