ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0455 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/80 en 2011/81

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0455
Datum uitspraak: 30-08-2012
Datum publicatie: 12-11-2012
Zaaknummer(s): 2011/80 en 2011/81
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:     Hond brengt tijdens bevalling dode pups ter wereld. Beklaagden wordt verweten dat zij geen visite hebben afgelegd om de hond hulp te bieden. Voor een dienstdoende dierenarts kan in zijn algemeenheid geen verplichting worden aangenomen om een visite af te leggen als het dier naar de praktijk kan worden vervoerd. Ongegrond.

X,       klaagster

tegen

Y1,      beklaagde sub 1 (2011/80)

Y2,      beklaagde sub 2 (2011/81)

hierna tezamen ook te noemen:     beklaagden.

1.  DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klachten. Beklaagden hebben gezamenlijk verweer gevoerd. Hierna is gerepliceerd en gedupliceerd. In verband met de onderlinge samenhang van de zaken heeft het college besloten tot een gevoegde behandeling ter zitting, die op 9 augustus 2012 heeft plaatsgevonden. Klaagster was daarbij aanwezig, vergezeld door haar vriendin, mevr. Z. Beklaagden hebben zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagden hebben geweigerd de drachtige hond van klaagster medische zorg te bieden. 

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de drachtige hond van klaagster, een Rottweiler met de naam XXXXX, geboren op 30 september 2004.

3.2. In de nacht van zaterdag 25 op 26 juni 2011, naar het college heeft begrepen op een tijdstip omstreeks 1:30 uur, heeft klaagster beklaagde sub 1 gebeld met de mededeling dat haar hond aan het bevallen was en er een dode pup was geboren. Klaagster heeft beklaagde sub 1 verzocht om langs te komen om de moederhond een injectie met Oxytocine (een weeënopwekkend middel) toe te dienen. Beklaagde sub 1 stelt dat klaagster ook wilde weten of er nog levende pups in de baarmoeder van de hond zaten, hetgeen klaagster echter heeft betwist. Vast staat echter dat aan klaagster het aanbod is gedaan om met de hond naar de praktijk te komen en dat ook is gesproken over de mogelijkheid om daartoe de dierenambulance in te schakelen. Op enig moment heeft klaagster het telefoongesprek beëindigd en de verbinding verbroken.

3.3. Op zondagochtend 26 juni 2011 omstreeks 10:45 uur heeft klaagster opnieuw met de praktijk gebeld en toen gesproken met beklaagde sub 2. Klaagster heeft haar onvrede geuit over het telefoongesprek in de voorgaande nacht en gemeld dat er inmiddels 6 pups dood waren geboren en beklaagde sub 2 verzocht een visite af te leggen. Beklaagde sub 2 is omstreeks 12:45 uur bij klaagster thuis geweest en heeft onder meer bij de moederhond nog een injectie Oxytocine toegediend, voor het geval er op dat moment nog pups in de baarmoeder zouden zitten. Dit bleek niet het geval te zijn. Naar het college heeft begrepen zijn er uiteindelijk 8 pups dood en 2 pups levend geboren.

3.4. De volgende dag heeft klaagster in een telefoongesprek met beklaagde sub 1 haar ongenoegen geuit over de gang van zaken en de opstelling van beklaagden

in dat bewuste weekend. Partijen zijn niet tot een vergelijk kunnen komen en klaagster heeft besloten de onderhavige klacht in te dienen.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Hierop zal hierna, voor zover nodig,  worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de moederhond en pups in kwestie.

T.a.v. Y1, beklaagde sub 1

5.2. Het college heeft zich in diverse eerdere klachtzaken reeds uitgesproken over de wijze waarop een dierenarts behoort te reageren op een nachtelijk verzoek om hulp. Op de dierenarts rust de verplichting om tot een duidelijke anamnese te komen en zich er na grondig uitvragen van te overtuigen of er spoedhulp dient te worden geboden. Bij twijfel dient de dierenarts de eigenaar met het dier naar de praktijk te laten komen.  

5.3. Hoewel hier strikt genomen ook achteraf bezien geen sprake is geweest van een moederhond in barensnood -de pups konden immers op natuurlijke wijze en zonder hulp afkomen- was hier naar het oordeel van het college wel sprake van een situatie, waarin een nader gynaecologisch onderzoek in de rede lag, ook reeds ten tijde van het eerste telefoongesprek die nacht, toen werd gemeld dat er een pup was overleden.

5.4. Vast staat dat beklaagde sub 1 klaagster tijdens het nachtelijke telefoongesprek heeft aangeboden om met de hond naar het praktijk te komen, maar dat klaagster dit niet wilde. Het college acht niet verwijtbaar dat door beklaagde die nacht geen visite is afgelegd. Daartoe bestaat voor de dienstdoende dierenarts geen verplichting als het dier waarvoor hulp wordt ingeroepen naar de praktijk kan worden vervoerd. Daarnaast is evident dat de onderzoeks- en behandelmogelijkheden op locatie beperkt zijn en dat op de praktijk een betere inschatting van de ernst van de situatie kan worden gemaakt en betere zorg kan worden geboden, zowel aan de moederhond als aan eventuele pups.

5.5. Beklaagde sub 1 heeft verder ook aanvaardbare redenen gegeven voor haar advies aan klaagster om met de hond naar de praktijk te komen, te weten dat er mogelijk meer hulp moest worden geboden dan de enkele toediening van een injectie met Oxytocine en dat een nader eigen gynaecologisch onderzoek daaromtrent duidelijkheid kon verschaffen. Op de praktijk kon een echografie worden gemaakt, aldaar was ook een breder scala aan medicatie en bijv. een zuurstofkooi aanwezig of kon zo nodig een keizersnede worden uitgevoerd. Ook konden eventuele zwakkere pups aldaar betere zorg krijgen. Het college wil zonder meer aannemen dat klaagster veel ervaring heeft met het fokken van honden, maar daarmee is niet gezegd dat met de door haar gevraagde injectie met Oxytocine het overlijden van de andere pups later die nacht had kunnen worden voorkomen. Het college gaat er op basis van de stukken vanuit dat de pups op natuurlijke wijze en zonder hulp zijn afgekomen en uit het gevoerde verweer volgt ook niet dat beklaagde sub 1, zoals klaagster ter zitting heeft gesteld, enkel omwille van het verrichten van een keizersnede de hond naar de praktijk heeft willen laten komen.

5.6. Weliswaar is gebleken dat klaagster zelf minder valide is, maar anderzijds staat vast dat haar vriendin, mevr. Broos, die bewuste nacht bij de bevalling aanwezig was en dat door beklaagde sub 1 de mogelijkheid is geopperd om een dierenambulance in te schakelen. Dat klaagster daartoe mogelijk niet de financiële middelen had, kan niet op beklaagde sub 1 worden afgewenteld, waar voorts onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk zijn gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat het in redelijkheid niet mogelijk is geweest om met de inschakeling van derden (buren, familieleden, vrienden, kennissen, de dierenambulance) de hond naar de praktijk te vervoeren of dat zulks te stressvol voor het dier zou zijn. Beklaagde heeft in de gegeven situatie naar het oordeel van het college aan de veterinaire maatstaven voldaan door het aanbod te doen om naar de praktijk te komen en van haar behoefde niet te worden gevergd om die nacht een visite af te leggen. Aldus kan niet worden gesproken van een weigering om medische zorg te verlenen en wordt de klacht tegen beklaagde sub 1 ongegrond verklaard. Voor zover haar nog wordt verweten dat zij zich onbeschoft tegen klaagster zou hebben uitgelaten en geen medeleven zou hebben getoond, geldt dat klachten omtrent de bejegening c.q. communicatie door een dierenarts ten opzichte van een diereigenaar buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen.

T.a.v. Y2, beklaagde sub 2

5.7. Beklaagde sub 2 heeft de dienst de volgende ochtend overgenomen en is tijdens de overdracht geïnformeerd omtrent het onprettig verlopen gesprek dat zijn collega die nacht met klaagster had. Zoals reeds vermeld kan het college zich in beginsel verenigen met het beleid van de praktijk om een dier naar de praktijk te laten komen als vervoer mogelijk is. Hiernaast moet worden vastgesteld dat klaagster na het nachtelijk telefoongesprek met de collega van beklaagde, niet eerder dan de volgende ochtend om 10:45 uur weer telefonisch contact heeft opgenomen met de praktijk, kennelijk op een moment dat beklaagde sub 2 diverse spoedpatiënten in de wachtkamer had.

5.8. Voor zover klaagster haar ongenoegen heeft geuit over de wijze waarop beklaagde sub 2 haar te woord heeft gestaan, geldt ook hier dat klachten over de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen. Wat er tijdens het telefoongesprek over en weer precies is gezegd is niet volledig duidelijk geworden, behalve dan dat is gemeld dat er inmiddels 6 dode pups waren geboren en dat is verzocht om een thuisvisite. In het verweerschrift wordt met zoveel woorden vermeld dat ook beklaagde sub 2 tijdens dit bewuste telefoongesprek klaagster te kennen heeft gegeven dat de behandelmogelijkheden op locatie beperkt waren en dat hij de mogelijkheden heeft herhaald om met de hond naar de praktijk te komen om aldaar hulp te bieden.

5.9. Hoewel er zonder meer sprake is geweest van een ernstige situatie, gaat het college er vanuit dat het afleggen van een thuisvisite op dat moment sowieso niet mogelijk was, vanwege het feit dat er kennelijk ook andere dieren met spoed op de praktijk moesten worden behandeld. Klaagster heeft verder niet weersproken dat ook beklaagde sub 2 haar het aanbod heeft gedaan om naar de praktijk te komen, waarmee klaagster kennelijk niet heeft willen instemmen. Daarnaast heeft beklaagde sub 2 tijdens het bewuste telefoongesprek met klaagster uiteindelijk afgesproken dat hij -in afwijking van het protocol op de praktijk- toch een thuisvisite zou afleggen, maar dan na afloop van de behandeling van de patiënten op de praktijk, waarbij ook blijkens de eigen stellingen van klaagster een tijdstip is genoemd. Gelet hierop acht het college het niet redelijk beklaagde sub 2 achteraf tegen te werpen dat hij eerst omstreeks 12:45 uur ter plaatse heeft kunnen komen, hetgeen immers vooraf aangekondigd en bekend was. Voorts doet dit gegeven niets af aan het feit dat ook het aanbod is gedaan om met de hond naar de praktijk te komen. Aldus is er ook ten aanzien van beklaagde sub 2 onvoldoende aanleiding te oordelen dat er sprake is geweest van een weigering om zorg te verlenen, althans kan in de geschetste omstandigheden niet worden geconcludeerd dat er tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Dit betekent dat ook de klacht tegen beklaagde sub 2 ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

In de zaken met de nummers 2011/80 en 2011/81:

verklaart de klachten ongegrond.

Aldus vastgesteld te 's-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. Th.A.M. Witjes, drs. M. Lockhorst en drs. B. Austie, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2012 in verband met de afwezigheid van de voorzitter door mr. O. van der Heide, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.