ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0447 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/45

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0447
Datum uitspraak: 09-08-2012
Datum publicatie: 09-11-2012
Zaaknummer(s): 2011/45
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Beklaagde heeft niet zorgvuldig gehandeld door zonder zekerheid omtrent zijn diagnose en zonder nader beeldvormend onderzoek en het inlassen van een evaluatiemoment, voor langere tijd hartmedicatie aan een kat voor te schrijven. Waarschuwing.

X,      klaagster

tegen

Y,     beklaagde

1.  PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De klacht is ter zitting op 28 juni 2012 mondeling behandeld. Klaagster is verschenen, tezamen met haar schoonzus. Beklaagde is verschenen, tezamen met zijn gemachtigde, mr.Z. 

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij de kat van klaagster verkeerde medicatie in een te hoge dosering heeft voorgeschreven.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klaagster, een Europese korthaar met de naam XXXXX, geboren 19 april 2000.

3.2. Klaagster heeft op 30 april 2009 de dienstdoende dierenarts geconsulteerd, omdat de kat een dikke buik had en kortademig was. Er werden door deze dierenarts bij auscultatie afwijkende longgeluiden waargenomen, mogelijk duidend op vocht in de longen, maar blijkens de stukken werd ook een hartprobleem niet uitgesloten, De kat heeft injecties met  Albipen (antimicrobieel) en Furosoral (vochtafdrijvend) toegediend gekregen en een tablet Fortekor 5 mg (bloeddruk verlagend). Klaagster werd door de dienstdoende dierenarts geadviseerd om de volgende dag naar haar eigen dierenarts te gaan.

3.3. Die volgende dag, 1 mei 2009, is de kat bij beklaagde aangeboden, die na een onderzoek qua waarschijnlijkheidsdiagnose van een hartprobleem is uitgegaan. Beklaagde heeft daarop gerichte medicatie voorgeschreven, te weten 1 x daags 1 tablet Fortekor 5 mg en 0,5 tablet Furosoral 40 mg en een consult afgesproken voor enkele dagen later.

3.4. Bij het vervolgconsult op 4 mei 2009 heeft beklaagde vastgesteld dat de longen van de kat schoon waren. Beklaagde heeft tevens geadviseerd om het ingezette medicatietraject te vervolgen, dus om met de toediening volgens het gemaakte schema -1 x daags 1 tablet Fortekor 5 mg en 0,5 tablet Furosoral 40  mg- door te gaan.

3.5. Op  8 oktober 2009 is klaagster op consult bij beklaagde geweest omdat de kat een wat dikkere buik had en hoestte. In de patiëntenkaart wordt vermeld 'vocht in de buik'. Door beklaagde is bij dit consult besloten de dosering van de vochtafdrijvende medicatie -Furosoral 40 mg- te verhogen van een halve naar een hele tablet per dag.

3.6. Bij een consult op 14 oktober 2009 heeft beklaagde onder meer vastgesteld dat de buik van de kat weer soepeler was en dat ze weer lucht kreeg. Beklaagde heeft geadviseerd met de toediening van de medicatie in dezelfde doseringen door te gaan, derhalve met dagelijks 1 tablet Fortekor 5 mg en 1 tablet Furosoral 40 mg.

3.7. In de hierop volgende periode blijkt uit de patiëntenadministratie dat er geregeld medicatie is opgehaald en er nog een consult op 15 februari 2010 plaatsvond, waarbij een verhoogde polsslag bij de kat werd vastgesteld en de anaalklieren zijn leeg gedrukt. Uit de patiëntenkaart blijkt verder echter niet van gezondheidsproblemen, totdat klaagster op 5 november 2010 met de praktijk telefonisch contact heeft opgenomen omdat de kat niet of nauwelijks kon plassen. Er is toen in eerste instantie telefonisch een antibioticumkuur (Clavubactin) voorgeschreven.

3.8. Op 9 november 2010 heeft een consult op de praktijk plaatsgevonden, waarbij een waarnemend collega van beklaagde betrokken was. De voorgeschreven antibioticumkuur bleek niet voldoende effect te sorteren en verder bleek onder meer dat kat niet at. Er is o.a. bloed afgenomen voor onderzoek en er is voorgesteld om de kat te dwangvoeren. Op 12 november 2012 moest -omdat de analyseapparatuur niet werkte- opnieuw bloed bij de kat worden afgenomen, dat bij een buurtpraktijk is onderzocht. Op basis van de bloeduitslagen ontstond een verdenking op nierfalen althans een verminderde nierfunctie en is besloten om de kat na het weekend, in de week van 15 november 2010, een aantal dagen op te nemen voor onderzoek en haar aan een vochtinfuus te leggen.

3.9. In het weekend van 13 en 14 november 2010 is de kat van huis weg gelopen. Op zondag 14 november 2010 was ze terug en is klaagster nog met de kat op de praktijk van beklaagde geweest. De kat heeft onderhuids fysiologisch zout toegediend gekregen en een injectie Metacam en Furosemide, waarna ze met klaagster mee naar huis is gegaan.

3.10. Op maandag 15 november 2010 is de opname op de praktijk van beklaagde van start gegaan en is de kat aan een infuus met fysiologisch zout gelegd. Met toediening van de tabletten Furosoral en Fortekor is gestopt en de kat heeft alleen nog Benacor gekregen. De vochttoediening via het infuus verliep niet goed en de kat leek uitgeput te raken -kreeg ook haar kop maar moeizaam omhoog- en er is diezelfde dag tot doorverwijzing besloten naar een gespecialiseerde kliniek voor het maken van een echo van het hart en de nieren.

3.11. Vanaf 15 november 2010 is de kat bij de opvolgend specialist onder behandeling geweest en aldaar opgenomen. Er heeft klinisch onderzoek, bloed- en echo-onderzoek plaatsgevonden en er is een leverbiopt genomen. De kat is aan een vochtinfuus gelegd en er heeft dwangvoeding plaatsgevonden. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de opvolgend dierenarts qua voorlopige conclusie is uitgegaan van een verminderde nierfunctie. Gedurende de behandeling zijn de nierwaarden verbeterd en de nadere onderzoeksuitslagen lieten een leververvetting zien, waar anderzijds alleen een geringe  hartinsufficiëntie (lekkende klep tussen de linker kamer en linkerboezem) kon worden vastgesteld. De nierfunctie is tijdens de opname bij de opvolgend dierenarts volledig hersteld en de kat is omstreeks 22 november 2010 naar huis gegaan. Bij een controleafspraak op 14 december 2010 bleek de hartslag van de kat rustig en was op de gemaakte echografie een vrijwel normaal hart te zien.

3.12. Bij de stukken bevindt zich een brief van de opvolgend dierenarts aan klaagster van 19 februari 2011 waarin deze dierenarts heeft geschreven dat zijn bevindingen bij de intake op 15 november 2010 te herleiden zijn tot een medicijn intoxicatie. Uit de brief blijkt dat de opvolgend dierenarts zich op het standpunt stelt dat de kat vanaf mei 2009 ten onrechte op basis van de verdenking van een hartprobleem medicatie voorgeschreven heeft gekregen in een ernstige overdosering, waar er slechts sprake was van een lichte hartaandoening. Deze dierenarts heeft te dier zake een halve tablet á 2,5 mg Benakor per dag voorgeschreven.

3.13. Hoewel uit de stukken kan worden afgeleid dat het hierna qua gezondheidssituatie geruime tijd redelijk tot goed met de kat is gegaan, trad eind januari 2011 een terugval op, naar klaagster stelt nadat de kat een wondje op een poot kreeg als gevolg van een gevecht met een andere kat. De kat is op 30 januari 2011 opnieuw bij dezelfde opvolgend dierenarts opgenomen, maar aldaar de volgende dag overleden. 

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp werd ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat er na het overlijden van de kat geen sectie is verricht, waardoor er geen zekerheid bestaat omtrent de precieze doodsoorzaak. Of er op 30 of 31 januari 2011, toen de kat voor het laatst opgenomen is geweest bij de opvolgend dierenarts, nog bloedonderzoek is verricht, is onduidelijk gebleven, althans uitslagen daarvan zijn niet in het geding gebracht. Uit de stukken blijkt dat de nierwaarden na opname en behandeling bij de opvolgend dierenarts in de week van 15 november 2010 volledig zijn hersteld en ook bij het consult op 14 december 2010, anderhalve maand voor het overlijden, bleek de gezondheidssituatie van de kat nog goed te zijn. Gelet hierop kan niet zonder meer een oorzakelijk verband worden aangenomen tussen de door beklaagde voorgeschreven medicatie en het uiteindelijke overlijden van de kat op 31 januari 2011, nadat ze met een verwonding aan de poot opnieuw was opgenomen. Dit neemt niet weg dat door het college beoordeeld dient te worden of beklaagde terzake de voorgeschreven medicatie in de voorliggende periode in veterinaire zin iets te verwijten valt.

5.3. Als een van de uitgangspunten in het veterinair tuchtrecht geldt dat een dierenarts in beginsel alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken. Uit de stukken is gebleken dat bij de contacten en bezoeken aan de praktijk in de periode tussen 1 mei 2009 en 15 november 2010 niet alleen beklaagde maar ook collega-dierenartsen betrokken zijn geweest. In dupliek en ter zitting heeft beklaagde nadrukkelijk gesteld dat zijn eigen betrokkenheid als behandelend dierenarts beperkt is gebleven tot de periode van 1 mei 2009 tot en met 14 oktober 2009 en dat hij de kat daarna niet zelf meer heeft gezien of behandeld. In dat verband is ter zitting nog gesteld dat in het verweerschrift abusievelijk staat vermeld dat beklaagde bij het consult op 5 november 2010 betrokken was. Het college gaat -bij gebrek aan bewijs dat het anders is geweest- uit van de juistheid van het door beklaagde in dit verband gestelde. Aldus ligt aan het college alleen de vraag voor of beklaagde jegens de kat in de periode van 1 mei 2009 tot en met 14 oktober 2009 in diergeneeskundig opzicht verwijtbaar heeft gehandeld.

5.4. Beklaagde heeft de kat bij het consult op 1 mei 2009 onderzocht. Hoewel in geschil is hoe gedegen dit is gebeurd, mag in redelijkheid worden aangenomen dat beklaagde in ieder geval de longen en het hart van de kat heeft beluisterd. Verder had beklaagde de beschikking over de gegevens en bevindingen van de dienstdoende dierenarts, die een dag eerder een afwijkend geluid op de longen had waargenomen, dat kon duiden op vocht in de longen c.q. een hartprobleem en die de kat daarop gerichte medicatie (Albipen, Furosemide en Fortekor) heeft toegediend. Op grond van het voorgaande acht het college verdedigbaar dat beklaagde in eerste instantie qua waarschijnlijkheidsdiagnose van een hartprobleem is uitgegaan. Het college kan beklaagde op zichzelf ook volgen waar hij op basis van die waarschijnlijkheidsdiagnose heeft besloten om eerstens voort te borduren op de door de dienstdoende dierenarts ingestelde behandeling, temeer ook omdat er tevens een afspraak is gemaakt voor een consult ter controle op 4 mei 2009. Gelet op het door de dienstdoende dierenarts vastgestelde gewicht van de kat (8,1 kilogram) is naar het oordeel van het college voorts geen sprake geweest van een overdosering qua medicatie (1 x daags 1 tablet Fortekor 5 mg en 0,5 tablet Furosoral 40 mg). Tot zover ziet het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde veterinair verwijtbaar heeft gehandeld.

5.5. Geconstateerd moet echter worden dat beklaagde na dat eerste consult nog geen definitieve diagnose had en ofschoon bij het consult enkele dagen nadien, op 4 mei 2009, is vastgesteld dat de longen schoon waren, is niet gebleken dat het afbouwen van de medicatie is overwogen of dat een echografie van het hart of een thoraxfoto is gemaakt.  Beklaagde heeft dus zonder nader beeldvormend onderzoek ter bevestiging van zijn waarschijnlijkheidsdiagnose, geadviseerd met de medicatie door te blijven gaan en ook geen controleafspraak meer gemaakt ter evaluatie. In de gegeven omstandigheden was dat naar het oordeel van het college een lichtvaardig genomen beslissing.

5.6. Tevens staat vast dat beklaagde ook bij het consult op 8 oktober 2009, toen de kat een  dikkere buik had en hoestte, wederom zonder nader beeldvormend onderzoek in de vorm van een echografie of thoraxfoto heeft geadviseerd het medicamenteuze behandeltraject met Fortekor en Furosoral voort te zetten en de dosering qua Furosoral zelfs te verhogen naar een gehele tablet.

5.7. Op grond van het voorgaande heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet gehandeld overeenkomstig de zorgvuldige beroepsuitoefening, de zogenoemde Goede Veterinaire Praktijk, door zonder zekerheid omtrent zijn diagnose en zonder nader beeldvormend onderzoek en het inlassen van een evaluatiemoment, voor langere tijd hartmedicatie voor te schrijven. De klacht is in zoverre gegrond en het college acht het opleggen van na te melden maatregel passend. Het college gaat ervan uit dat beklaagde de kat na 14 oktober 2009 niet meer heeft behandeld, zodat hij tuchtrechtelijk niet kan worden aangesproken op de medische zorg die er na deze datum aan de kat is verleend. 

5.8.  Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond, in voege als hiervoor in rov. 5.7 omschreven;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te 's-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A.Langhorst-Mak, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.