ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0446 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/42

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0446
Datum uitspraak: 27-04-2012
Datum publicatie: 26-10-2012
Zaaknummer(s): 2011/42
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Beklaagde kruist op basis van een onvolledige onderzoek ten onrechte in het dierenpaspoort aan dat het gebit van een hond in goede staat verkeerde. Waarschuwing.

X, klaagster

tegen

Y

te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De zaak is mondeling behandeld op 30 maart 2012. Klaagster werd vertegenwoordigd door haar echtgenoot. Beklaagde was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Z.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij in het paspoort van de hond van klaagster ten onrechte heeft aangekruist dat het gebit in orde was, waar ongeveer een maand later bleek dat operatief ingrijpen geïndiceerd was en er diverse snijtanden moesten worden getrokken.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Norfolk terriër met de naam XXXXX, die oorspronkelijk uit een asiel kwam en sedert september 2006 in eigendom aan klaagster toebehoorde. Klaagster bezocht met de hond de dierenartsenpraktijk waar beklaagde werkzaam is voor de jaarlijkse entingen en controles.

3.2. Op 5 april 2011 heeft een consult plaatsgevonden in het kader van de jaarlijkse entingen plaatsgevonden. Hierbij heeft beklaagde, naar zij ter zitting heeft bevestigd, een anamnese afgenomen en een algemeen onderzoek verricht, waarvan de resultaten in het paspoort staan vermeld. Daarin is ten aanzien van het verrichte klinisch onderzoek op alle onderdelen, daaronder ook ten aanzien van de gebitsstatus van de hond, het hokje ‘goed’ aangevinkt.

3.3. Op 11 april 2011 heeft een consult bij beklaagde plaatsgevonden omdat de hond een knobbeltje in de borststreek had. Na onderzoek is door beklaagde geadviseerd tot een operatie ter verwijdering van het knobbeltje.

3.4. Eind april 2011 heeft een hondentrimmer geconstateerd dat de hond een tand miste en er twee ondertanden los zaten. In verband hiermee heeft op 2 mei 2011 opnieuw een consult bij beklaagde plaatsgevonden, waarbij zij concludeerde dat er sprake was van loszittende tanden, tandsteen en ontstekingen. Partijen hebben een afspraak gemaakt voor een gebitsbehandeling.

3.5. Op 4 mei 2011 heeft klaagster met de hond een andere dierenarts geconsulteerd, die constateerde dat het gebit van de hond in slechte staat verkeerde en dat de kans bestond dat er veel loszittende elementen zouden moeten worden verwijderd. Klaagster heeft er vervolgens voor gekozen om aldaar een gebitsbehandeling te laten verrichten en de eerder gemaakte afspraak bij beklaagde afgezegd.

3.6. Op 10 mei 2011 is het gebit van de hond door de opvolgend dierenarts onder narcose schoongemaakt en zijn naar klaagster stelt alle bovensnijtanden en drie ondersnijtanden getrokken.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster.

5.2. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde tijdens diverse eerdere consulten te weinig acht heeft geslagen op signalen die op een slecht gebit wezen, dat zij voorts het gebit van de hond bij het consult op 5 april 2011 in het geheel niet heeft onderzocht, maar desondanks in het dierenpaspoort heeft aangevinkt dat het gebit in goede staat verkeerde.

5.3. Beklaagde heeft gesteld dat de hond, komende vanuit het asiel, al tijdens de controle bij het eerste bezoek aan de praktijk, gebitsproblemen in de vorm van tandsteen had, maar dat een gebitsbehandeling in de periode hierna steeds is uitgesteld omdat gedragsproblemen, alsmede darm- en huidproblemen prioriteit hadden. De hond kreeg wel speciaal dieetvoer voor het gebit. Ten aanzien van het klinisch onderzoek op 5 april 2011 heeft beklaagde ter zitting desgevraagd verklaard dat zij de bek van de hond niet heeft kunnen openen noch de lippen heeft opgetild, omdat de hond daarvoor te onrustig was. Volgens beklaagde hijgde de hond echter en was het daardoor toch mogelijk om het gebit goed te beoordelen. Beklaagde heeft voorts gesteld dat zij in het dierenpaspoort terzake de staat van het gebit ‘goed’ heeft aangevinkt, omdat de situatie niet was veranderd ten opzichte van de vorige controle op 2 april 2009, die door een collega was uitgevoerd, die eveneens ‘goed’ had aangevinkt, met de aantekening ‘iets tandsteen’ en ‘foetor ex ore’ (slecht ruikende adem).

5.4. Naar het oordeel is op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende aannemelijk geworden dat bij het consult op 5 april 2011 een gedegen inspectie van het gebit van de hond heeft plaatsgevonden. In twijfel kan worden getrokken of bij een hijgende en onrustige hond wel een adequaat onderzoek van het gebit kan worden uitgevoerd, zonder dat er voldoende diep in de bek wordt gekeken. Verder geldt dat beklaagde bij de door haar gestelde controle kennelijk geen bijzonderheden zag, waar niet veel later is gebleken dat het gebit in een slechte staat verkeerde. Bij een deugdelijke inspectie hadden de loszittende tanden aan het licht moeten zijn gekomen en had het naar het oordeel van het college in de rede gelegen om toen reeds een gebitsbehandeling voor te stellen. Door op basis van een onvolledig onderzoek te noteren en daarmee te suggereren dat er een deugdelijke beoordeling had plaatsgevonden en ten aanzien van status van het gebit in strijd met de feiten de kwalificatie ‘goed’ aan te vinken, heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet de zorgvuldigheid betracht die van een dierenarts mag worden verwacht. Haar betoog, dat zij zou hebben voortgeborduurd op een conclusie van de collega die de vorige controle had uitgevoerd en zij met het aanvinken van het hokje ‘goed’ eigenlijk zou hebben bedoeld dat de situatie niet was gewijzigd, kan beklaagde niet baten. Zij had immers een eigen verantwoordelijkheid in deze en van haar had in dat geval mogen worden verwacht dat ook zij in het paspoort een toelichting had gegeven, als er nog steeds sprake was van tandsteen en foetor ex ore, zoals bij de vorige controle door haar collega was vastgesteld.

5.5. Naar het oordeel van het college mag bij het invullen van een dierenpaspoort, dat feitelijk een verklaring omtrent de gezondheidstoestand van een dier bevat, van de betrokken dierenarts zorgvuldigheid worden verlangd. Een dergelijke verklaring dient op eigen waarneming te berusten en op de in het paspoort vermelde informatie qua gezondheidsstatus en toegediende vaccinaties moet naar het oordeel van het college zonder meer kunnen worden vertrouwd. Indien dit niet het geval is, doet dit afbreuk aan het vertrouwen in de beroepsgroep en kan de diergezondheid worden geschaad.

5.6. De conclusie is dan dat beklaagde kan worden verweten dat zij op basis van een onvolledige onderzoek ten onrechte in het dierenpaspoort heeft aangegeven dat het gebit van de hond in goede staat verkeerde. De klacht is in zoverre gegrond. Het college acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

5.7. Voor zover beklaagde wordt verweten dat zij in een later stadium niet heef gereageerd op een schrijven van klaagster, heeft te gelden dat klachten omtrent de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert, buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen en dat daarover niet kan worden geklaagd.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond, in voege zoals hiervoor onder 5.6. omschreven;

geeft beklaagde een waarschuwing, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. 

Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                     mr. G.J. van Muijen