ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0442 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/15

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0442
Datum uitspraak: 28-06-2012
Datum publicatie: 26-10-2012
Zaaknummer(s): 2011/15
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:     Beklaagde wordt verweten als dienstdoende dierenarts te hebben geweigerd de ernstig zieke kat van klager medisch noodzakelijke zorg te verlenen. Ongegrond.

X,     klager

tegen

Y,   beklaagde

1.  PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De klacht is ter openbare zitting van 31 mei 2012 behandeld. Alleen beklaagde is verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten als dienstdoende dierenarts te hebben geweigerd de ernstig zieke kat van klager medisch noodzakelijke zorg te verlenen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klager met de naam XXXXX. De kat kreeg vanaf maandag 17 januari 2011 klachten als diarree, braken en wilde niet of nauwelijks eten.

3.2. Op donderdag 20 april 2011, op enig moment tussen 6:30 en 7:00 uur, heeft klager althans zijn echtgenote telefonisch contact opgenomen met de spoeddienst en heeft beklaagde als dienstdoende dierenarts vervolgens terug gebeld.

3.3. Volgens klager zou beklaagde tijdens het telefoongesprek geïrriteerd hebben gevraagd waarom hij in de nacht wakker werd gebeld, zou hij geen enkele relevante vraag over de kat hebben gesteld en klager simpelweg naar de eigen dierenarts hebben verwezen, die om 9:00 uur beschikbaar was. Beklaagde stelt daarentegen dat hij zich er tijdens het gesprek van heeft vergewist of er sprake was van een noodsituatie, dat hij de werking van de spoeddienst heeft uitgelegd en heeft besloten klager naar de eigen dierenarts te verwijzen..

3.4. De kat is in de loop van de ochtend –naar klager stelt omstreeks 9:40 uur- door de eigen dierenarts onderzocht en er is een behandeling ingesteld (met o.a. vochtinfuus, dwangvoeding). Enige dagen later is de kat hersteld.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp werd ingeroepen.

5.2. In eerdere jurisprudentie heeft het college zich reeds uitgesproken over de wijze waarop een dierenarts behoort te reageren op een verzoek om hulp in de nacht c.q. tijdens een spoeddienst. Op de dierenarts rust de verplichting om tot een duidelijke anamnese te komen en zich er na grondig uitvragen ervan te overtuigen of er spoedhulp dient te worden geboden.  Bij twijfel dient de dierenarts de eigenaar met het dier naar de praktijk te laten komen.

5.3. Wat er tijdens het bewuste telefoongesprek exact is gezegd, gevraagd en geantwoord, is voor het college niet helder geworden. De lezingen van partijen daarover staan lijnrecht tegenover elkaar, met dien verstande dat niet in geschil is dat van de zijde van klager is gemeld dat de kat niet wilde eten, diarree had en had gebraakt en dat de vrees voor uitdroging bestond. Verder staat vast dat beklaagde klager tijdens het gesprek naar de eigen dierenarts heeft verwezen.

5.4. Gelet op de betwisting daarvan door beklaagde en bij gebrek aan een nadere feitelijke onderbouwing, acht het college niet komen vast te staan dat hij tijdens het telefoongesprek geen anamnese zou hebben afgenomen. Omtrent het verloop en de inhoud van het gesprek lopen de lezingen sterk uiteen. Waar klager heeft aangevoerd dat beklaagde geen enkele vraag over de kat heeft gesteld, heeft beklaagde aangevoerd het verhaal van klager te hebben aangehoord en vervolgens vragen heeft gesteld, waarbij hem bleek dat er weliswaar sprake van een zieke kat (diarree, slecht eten, braken) die mogelijk nog dezelfde dag medische zorg c.q. vochttherapie behoefde, maar niet dat die te verlenen zorg niet kon wachten totdat de praktijk van de eigen dierenarts om 9:00 uur haar deuren zou openen, alwaar bovendien de historie van de kat en de medische gegevens bekend waren. Beklaagde heeft verder gesteld dat uit zijn anamnese bleek dat de kat kort voor de oproep had geplast en op dat moment door de woning liep en attent was en dat er naar zijn inschatting geen sprake van een noodsituatie.

5.5. De door beklaagde geschetste inhoud van het telefoongesprek komt dus niet overeen met hetgeen klager daarover heeft gesteld. Bij deze stand van zaken stuit de klacht af op gebrek aan bewijs. Als van de lezing van beklaagde zou worden uitgegaan, dan is er naar het oordeel van het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat hij verwijtbaar heeft gehandeld. Naar het oordeel van het college kon op basis van de door beklaagde beschreven situatie in redelijkheid worden besloten tot een verwijzing naar de eigen dierenarts. Aldaar is de kat overigens eerst in de loop van de ochtend geholpen, zodat ook achteraf bezien niet kan worden gezegd dat de verwijzing door beklaagde onverantwoord is geweest.  Ten overvloede wordt overwogen dat het college in het feit dat beklaagde die ochtend nog telefonisch bij de eigen dierenarts naar de kat heeft geïnformeerd, ook geen aanwijzing ziet voor het vermeende foutief handelen. Beklaagde heeft zich dienaangaande verdedigd door te stellen dat dit door hem als dienstdoende dierenarts altijd geschied na een verwijzing, hetgeen het college voldoende plausibel acht.

5.6. Op grond  van het voorgaande is niet kunnen blijken van een noodsituatie die geen uitstel tot enige uren later kon velen en dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts jegens de kat van klager diende te betrachten. Hieruit volgt dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.