ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0441 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/1, 2011/3 en 2011/4

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0441
Datum uitspraak: 28-06-2012
Datum publicatie: 25-10-2012
Zaaknummer(s): 2011/1, 2011/3 en 2011/4
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Beklaagden zouden niet adequaat hebben gehandeld ten aanzien van een hond die, naar de opvolgend dierenarts heeft vastgesteld, een geperforeerd trommelvlies bleek te hebben. Gegrond met waarschuwing. Beklaagden hebben nagelaten een nadere inspectie van de oren te verrichten op momenten dat dit in de rede lag.

X,    klaagster

tegen

Y1,  beklaagde sub 1 (zaaknummer 2011/1),

Y2,  beklaagde sub 2 (zaaknummer 2011/3),

Y3,   beklaagde sub 3 (zaaknummer 2011/4),

tezamen te noemen:    beklaagden

1.  DE PROCEDURE

1.1. Klaagster heeft tegen iedere beklaagde een afzonderlijke klacht geformuleerd. Ook tegen de eigenaresse van de praktijk, paraveterinair van beroep, is een klacht ingediend. In die zaak (met nr. 2011/2) wordt door het college heden eveneens uitspraak gedaan.

1.2. Beklaagden hebben ieder voor zich verweer gevoerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Gelet op de onderlinge verwevenheid van de zaken heeft het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die op 31 mei 2012 heeft plaatsgevonden, aansluitend aan de behandeling van de zaak met het nummer (2011/2 ).

1.3. Beklaagden zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, ter zitting niet verschenen. Klaagster is ter zitting wel aanwezig geweest.

2. DE KLACHTEN

De klachten komen er samengevat op neer dat beklaagden niet adequaat hebben gehandeld ten aanzien van de hond van klaagster die, naar de opvolgend dierenarts heeft vastgesteld, een geperforeerd trommelvlies in het rechter oor bleek te hebben.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Duitse herder met de naam XXXXX, geboren 29 oktober 2004.

3.2. De hond werd op 16 juli 2010 door klaagster op het spreekuur aangeboden met oorproblemen. Beklaagde sub 3 heeft een klinisch onderzoek uitgevoerd. De oren van de hond zijn bevoeld en vervolgens met een otoscoop geïnspecteerd. Beklaagde sub 3 heeft vastgesteld dat er sprake was van otitis externa (ontsteking van de huid van de gehoorgang) beiderzijds, waarbij de rechterzijde ernstiger was aangetast dan de linkerzijde. Middels een injectiespuit (10 ml) zijn de oren van de hond met lauwwarm water gespoeld. Daarna is het middel Easotic (oorzalf / oordruppels) toegediend en voorgeschreven voor toediening thuis en is een controleafspraak gemaakt.

3.3. Op zaterdag en zondag (17 en 18 juli 2010) had de hond volgens klaagster geen eetlust, klapperde met zijn tanden en vertoonde neurologisch afwijkende verschijnselen (rondjes lopen, omvallen). De hond is die dag door klaagster nog met het middel Easotic behandeld. Klaagster heeft op zondagochtend 18 juli 2010 een afspraak gemaakt op de praktijk en beklaagde sub 2 is daarbij de behandelend dierenarts geweest. Er was onder meer sprake van koorts (41 ºC) en verminderde eetlust. De hond heeft per injectie medicatie (Tolfedine, Amoxilline) toegediend gekregen en is weer mee naar huis gegaan.

3.4. Thuisgekomen liep de hond volgens klaagster constant rondjes, viel hij om, schudde met zijn hoofd, maakte hij ongecontroleerde bewegingen met zijn ogen en had last van klappertanden en vraatzucht. In de nacht van zondag 18 op maandag 19 juli 2010 is klaagster opnieuw met de hond naar de praktijk gegaan. Bij dit consult was beklaagde sub 2 eveneens de behandelend dierenarts en bleek sprake van neurologische verschijnselen en iets verlaagde koorts (40,1  ºC). Beklaagde sub 2 heeft de hond bij dit nachtelijk consult medicatie toegediend (Vitamine B, Dexadreson) en een bloedonderzoek verricht dat geen bijzonderheden opleverde, waarna de hond weer mee naar huis is gegaan.

3.5. Op maandagochtend 19 juli 2010 heeft klaagster opnieuw een afspraak gemaakt voor een consult. Beklaagde sub 1 was hierbij de behandelend dierenarts en op die dag is ook de paraveterinair bij de behandeling van de hond betrokken geweest. De hond bleek nog immer koorts te hebben (40,5  ºC), is aan een vochtinfuus gelegd en heeft per injectie diverse medicatie toegediend gekregen (Augmentin, Multivitamine, Domitor, Vitamine B, Metacam). Er heeft in de middag telefonisch contact met klaagster plaatsgevonden en later op de dag heeft klaagster de hond opgehaald voor een second opinion bij een andere dierenarts.

3.6. Door de opvolgende dierenarts is op 19 juli 2010 in de avond vastgesteld dat de koorts was verhoogd (naar 41,5  ºC)  en dat het rechter trommelvlies geperforeerd was. De hond heeft vervolgens 4 dagen aan een infuus gelegen en medicatie toegediend gekregen (Metacam, Baytril, Nutrigel, Tolfedine, Penstrep, Primperid). Na een revalidatieproces is de hond opgeknapt, hoewel klaagster stelt dat hij nimmer meer 'de oude' is geworden.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op die verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagden te kort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster. Daarbij stelt het college voorop dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld wanneer de perforatie aan het trommelvlies precies is ontstaan, maar dat op basis van de bevindingen van de opvolgend dierenarts en de beschreven neurologische symptomen het zeer waarschijnlijk is dat in het weekend van 17 en 18 juli 2010 al van een perforatie sprake is geweest.

a. Ten aanzien van beklaagde Y3, beklaagde sub 3 (zaaknummer 2011/4)

5.2. Uit de stukken blijkt dat beklaagde de hond op 16 juli 2010 heeft onderzocht en een zeer ernstige otitis externa heeft vastgesteld. Beklaagde stelt dat zij de oorschelpen en externe gehoorgangen heeft gepalpeerd en de oren intern met een otoscoop heeft geïnspecteerd. In verweer heeft beklaagde gesteld dat zij de gehele verticale en horizontale gehoorgang in beeld heeft kunnen krijgen alsook de beide trommelvliezen, maar dat daarbij geen afwijkingen (kleurverandering, uitpuiling, perforatie) konden worden waargenomen. Naar het oordeel van het college lag het in veterinaire zin echter in de rede om na het spoelen van de oren de gehoorgang en het trommelvlies opnieuw te inspecteren om te bezien of er geen sprake was van een geperforeerd trommelvlies, zeker nu blijkens de eigen stellingen van beklaagde er cerumen in de beide gehoorgangen aanwezig was. Bovendien zou een diergeneesmiddel  worden ingezet dat volgens de bijsluiter contra-geïndiceerd is bij een geperforeerd trommelvlies. Hoewel geenszins vast staat dat beklaagde de later gebleken perforatie heeft veroorzaakt, had het naar het oordeel van het college wel op haar weg gelegen na het spoelen een tweede inspectie van de trommelvliezen uit te voeren. Door dit na te laten heeft zij niet gehandeld overeenkomstig hetgeen in diergeneeskundig opzicht van haar had mogen worden verwacht. De klacht tegen beklaagde sub 1 wordt in zoverre gegrond verklaard.

b. Ten aanzien van beklaagde Y2, beklaagde sub 2 (zaaknummer 2011/3)

5.3. Het college ziet onvoldoende grond beklaagde te verwijten dat zij, zoals klaagster het formuleert,  'een overkill aan niet ter zake doende medicijnen' zou hebben toegediend. Beklaagde heeft voor alle toegediende medicatie (Tolfedine, Amoxicilline, Vitamine B, Dexadreson) een verklaring gegeven die het college aanvaardbaar en niet verwijtbaar acht.

5.4. Uit het verweer van beklaagde blijkt dat de hond neurologisch afwijkende symptomen vertoonde. In de patiënténkaart wordt terzake het consult op 18 juli 2010 onder meer  vermeld: 'Soms lijkt het alsof hij een verminderd evenwichtsgevoel heef, waarschijnlijk door oorpijn'. Op basis van die patiëntenkaart kon beklaagde weten dat de hond op vrijdag 16 juli 2010 met oorproblemen bij haar collega was aangeboden en dat een behandeling met Easotic was voorgeschreven. Terzake het consult in de nacht van 18 op 19 juli 2010 wordt onder meer vermeld: 'Demon gaat achteruit: klappertanden, omvallen, gedesoriënteerd'  en blijkens de patiëntenkaart werd een neurologisch probleem vermoed. Daarvan was nog geen sprake bij het eerste consult op 16 juli 2010. Met de beschikbare informatie en de beschreven symptomen had het naar het oordeel van het college in de rede gelegen een oorinspectie uit te voeren om te bezien of de otitis externa niet was uitgebreid en of de trommelvliezen nog in tact waren. Uit het verweer is niet gebleken dat beklaagde een dergelijke inspectie heeft uitgevoerd,  zodat het college er vanuit gaat dat dit bij de betreffende consulten niet is gebeurd. Dit acht het college in de gegeven situatie tuchtrechtelijk verwijtbaar. In zoverre wordt ook de klacht tegen beklaagde sub 2 gegrond geacht.

c. Ten aanzien van beklaagde Y1,  beklaagde sub 1 (zaaknummer 2011/1),

5.5. Ook ten aanzien van beklaagde sub 1, die de hond op 19 juli 2010 heeft behandeld, geldt dat zij naar het oordeel van het college, op basis van de klachten waarmee de hond initieel werd aangeboden (oorproblemen), de beschikbare informatie en het feit dat er nadien neurologische klachten zijn ontstaan, niet voldoende adequaat heeft gehandeld. Haar was bekend dat de hond de nacht ervoor bij haar collega was aangeboden met verschijnselen als klappertanden, omvallen, gedesoriënteerd zijn en koptremoren. Uit het verweerschrift blijkt dat zij een binnenoorontsteking niet uitsloot en op de patiëntenkaart staan de woorden 'doorbraak binnenoor/meningitis?' vermeld. Al met al voldoende reden om een inspectie van de trommelvliezen uit te voeren. Gesteld noch gebleken is dat dit is gebeurd en in zoverre is ook de klacht tegen beklaagde sub 3 gegrond. Terzake de door haar aan de hond toegediende medicatie ziet het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat er verwijtbaar is gehandeld, noch ten aanzien van het feit dat de hond die avond aan klaagster is mee gegeven. Dit is immers op verzoek van klaagster zelf gebeurd en onbestreden is gebleven dat daarbij het advies is gegeven om een specialist of de universiteitskliniek in Utrecht te consulteren.

De eindconclusie

5.6. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen hebben beklaagden nagelaten bij de hond een nadere inspectie van de oren te verrichten op momenten dat dit in de rede lag. De klachten zijn in zoverre gegrond en het college acht het opleggen van na te melden maatregel in alle drie de zaken passend en geboden. Voor zover beklaagden wordt verweten dat zij na het gebeuren geen contact meer met klaagster hebben opgenomen, zijn er reeds excuses aangeboden en geldt ten overvloede dat klachten over de communicatie tussen een dierenarts en een diereigenaar in beginsel niet onder de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen. Bijzondere omstandigheden om van deze regel af te wijken zijn niet gebleken.

5.7. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

in de zaken met de nummers 2011/1, 2011/3 en 2011/4;

verklaart de klachten gegrond, in voege als hiervoor in rov. 5.6 omschreven;

geeft de beklaagden in de genoemde zaken een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te 's-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.