ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0440 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/23

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0440
Datum uitspraak: 28-06-2012
Datum publicatie: 25-10-2012
Zaaknummer(s): 2011/23
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde, paraveterinair van beroep, wordt verweten ten aanzien van een hond niet goed te hebben gecommuniceerd met de behandeld dierenarts, te weinig tijd en zorg aan de hond hebben besteed, medische ontwikkelingen c.q. verslechteringen niet hebben opgemerkt en besproken en op agressieve wijze met klaagster en haar moeder hebben gecommuniceerd. Ongegrond.

X,    klaagster

tegen

Y   beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling was geagendeerd op 31 mei 2012. Beide partijen hebben zich daarvoor afgemeld. De klacht is door het college in raadkamer besproken.

2. DE KLACHT

Beklaagde, paraveterinair van beroep, wordt verweten ten aanzien van de hond van klaagster inschattings- en beoordelingsfouten te hebben gemaakt. Meer in het bijzonder zou zij niet goed hebben gecommuniceerd met de behandeld dierenarts, te weinig tijd en zorg aan de hond hebben besteed, medische ontwikkelingen c.q. verslechteringen niet hebben opgemerkt en besproken en op agressieve wijze met klaagster en haar moeder hebben gecommuniceerd. Tegen de betrokken dierenarts, tevens werkgever van beklaagde, heeft klaagster eveneens een klacht ingediend. In die zaak (2011/10) is heden eveneens door het college uitspraak gedaan.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Shi Tzu met de naam XXXXX (teef), geboren 19 januari 2010.

3.2. Op 25 november 2010 is klaagster op het spreekuur van de praktijk geweest, waar beklaagde als paraveterinair werkt, omdat de hond diarree- en braakklachten had. De dierenarts heeft een anamnese afgenomen en een onderzoek uitgevoerd. De hond heeft vervolgens medicatie (antibiotica en pijnstilling) toegediend gekregen en er is speciaal vloeibaar voer (Medicare) meegegeven, dat met een injectiespuitje in de wangzak moest worden toegediend.

3.3. Na thuiskomst heeft klaagster althans haar moeder die middag opnieuw telefonisch contact opgenomen met de praktijk, omdat de hond geen vocht kon binnenhouden en slijm produceerde. Ook het voederen middels de injectiespuit verliep moeizaam en de hond had volgens klaagster althans haar moeder een 'verlamde' tong. In overleg is besloten de hond ter observatie op te nemen. De hond is op de praktijk onderzocht en de avond en nacht in opname gebleven.

3.4. Op vrijdagochtend 26 november 2010 is besloten dat de hond naar huis mocht. Die ochtend kwam ook een spoedpatiënt op de praktijk binnen, die door de dierenarts is geopereerd. Klaagster en haar moeder zijn in de loop van de ochtend op de praktijk gearriveerd om de hond op te halen. De hond was daarbij nog wat vies op de achterhand en beklaagde heeft het advies is gegeven om de hond thuis te wassen. Klaagster en haar moeder hebben vervolgens buiten een wandeling gemaakt, waarbij de hond benauwd werd, waarna zij weer op de praktijk zijn terug gekomen.

Beklaagde gaf als mogelijke verklaring voor de benauwdheid dat de hond het verblijf in het opnamehok als onprettig en stressvol had ervaren. Klaagster stelt dat beklaagde agressief zou hebben gecommuniceerd. Klaagster en haar moeder zijn hierna met de hond naar huis vertrokken.

3.5. Na thuiskomst zakte de hond tijdens het douchen door de achterpoten en werd ze benauwd. Ook maakte de hond vreemde bewegingen met de tong. Er is opnieuw telefonisch contact opgenomen met de praktijk en in overleg is besloten de hond weer op te nemen. De lezingen lopen uiteen over de vraag op welke wijze beklaagde klaagster en haar moeder bij aankomst op de praktijk tegemoet is getreden. De hond is op de praktijk achtergelaten en omstreeks 14:00 uur is aan klaagster althans haar moeder telefonisch toestemming gevraagd voor het maken van een röntgenfoto, die door twee dierenartsen is beoordeeld. Zij kwamen tot de conclusie dat er geen aanwijzingen waren voor ileus (darmobstructie) of maagdarmproblemen; wel werden rondom de grote bronchiën mogelijke verschijnselen van verslikken (lichte verslikpneumonie) waargenomen. Klaagster is telefonisch over de uitslag van het röntgenonderzoek geïnformeerd.

3.6. Omstreeks 15:00 uur die middag heeft beklaagde de hond uitgelaten. Daarbij werd de hond benauwd en zakte door de poten. Beklaagde heeft de twee op de praktijk aanwezige dierenartsen ingeschakeld en de hond is in een zuurstofcabine geplaatst. Vervolgens is intraveneus een infuus aangebracht en heeft de hond medicatie toegediend gekregen.

3.7. De volgende ochtend, op 27 november 2010, heeft de dierenarts geconstateerd dat er bloed aan de bek van de hond zat en dat ze vreemd ademde. Aan klaagster althans haar moeder is toestemming gevraagd om de keel van de hond onder narcose te inspecteren. In de keel bleek vervolgens bloederig schuim aanwezig, waarvoor geen directe oorzaak viel aan te wijzen. Na het bijkomen uit de narcose kreeg de hond een soort toeval c.q. epileptische aanval en verslechterde haar klinische conditie ernstig, waarover de moeder van klaagster telefonisch is geïnformeerd. Door laatstgenoemde is gevraagd of euthanasie niet het meest aangewezen was, waarover zij overleg met klaagster wilde voeren. Niet veel later kreeg de hond echter een tweede soortgelijke aanval en is zij komen te overlijden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Ingevolge artikel 15 van de Wet op de uitoefening van de Diergeneeskunde kan ook aan een dierenartsassistent(e) die paraveterinair is en die tekort schiet in de uitoefening van zijn of haar beroep door het college naar aanleiding van een tegen hem of haar ingediende klacht een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd.

5.2. Het college stelt voorop dat te betreuren valt dat er geen sectie is verricht, wat daarvan de reden ook is geweest. Dit brengt mee dat er geen zekerheid bestaat over de doodsoorzaak en ook voor het college blijft dus ongewis waar de hond precies aan is overleden. Dit laat overigens onverlet dat beoordeeld dient te worden of beklaagde ter zake haar veterinair handelen als paraveterinair ten opzichte van de hond een tuchtrechtelijk verwijt treft.

5.3. Als door beklaagde onbestreden gesteld gaat het college er vanuit dat zij alleen op donderdagochtend 25 november 2010 en op vrijdag 26 november 2010 bij de behandeling en verzorging van de hond betrokken is geweest.

5.4. Naar het oordeel van het college heeft klaagster onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat beklaagde op donderdagochtend 25 november 2011 als paraveterinair en in diergeneeskundige opzicht op enige wijze verwijtbare fouten heeft gemaakt.

5.5. Op vrijdagochtend 26 november 2010 heeft beklaagde vastgesteld dat de hond die nacht wat gegeten en gedronken ad, had geplast en geen ontlasting meer had gehad. Dat de hond die ochtend mee naar huis is gegeven is uiteindelijk een beslissing van de behandelend dierenarts geweest, zodat beklaagde daar niet op kan worden aangesproken. Het college acht verder niet klachtwaardig dat de hond, die wat vies op de achterhand was, kennelijk vanwege de diarree van een dag eerder, niet op de praktijk is gewassen. Beklaagde heeft daar overigens een aanvaardbare verklaring voor gegeven,  te weten dat zij stress voor de hond wilde vermijden en het wassen daarom aan de eigenaar heeft willen overlaten. Gelet op de betwisting daarvan door beklaagde is niet komen vast te staan dat een en ander iets te maken heeft gehad met een gebrek aan tijd vanwege een binnen gekomen spoedpatiënt.

5.6. Voor zover klaagster en haar moeder op vrijdag 26 november 2011 vlak na het ophalen van de hond op de praktijk zijn terug gekomen en zij beklaagde hebben verteld dat de hond bij het wandelen benauwd werd, acht het college verdedigbaar dat beklaagde heeft aangegeven dat dit een gevolg kon zijn van het feit dat de hond opgewonden en gestresst was vanwege het feit dat ze het verblijf in het opnamehok als onprettig had ervaren. De dierenarts had die ochtend al beoordeeld dat de hond naar huis mocht en beklaagde heeft in haar verweer onweersproken gesteld dat zij klaagster bij het mee naar huis geven van de hond heeft geadviseerd de hond goed in de gaten te houden en telefonisch contact op te nemen als ze het niet vertrouwde. Dit is vervolgens ook feitelijk gebeurd en de hond is die middag weer opgenomen. Het college acht verder onvoldoende vast komen staan dat beklaagde zich jegens klaagster en haar moeder agressief en ontoelaatbaar heeft gedragen. In dat kader geldt overigens dat klachten over de wijze waarop een dierenarts of paraveterinair een diereigenaar bejegent buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen en dat daarover niet kan worden geklaagd.

5.7. Hiernaast is naar het oordeel van het college onvoldoende gebleken dat beklaagde op donderdag 25 november 2010 of vrijdag 26 november 2010 onvoldoende oplettendheid of onzorgvuldigheid zou hebben betracht en dat het binnengekomen spoedgeval op 26 november 2010 aan een adequate verzorging en toezicht in de weg zou hebben gestaan. Ten slotte heeft beklaagde naar het oordeel van het college adequaat en voortvarend gehandeld toen zij bij het uitlaten van de hond op vrijdagmiddag constateerde dat het dier benauwd werd. Zij heeft direct de dierenartsen ingeschakeld en assistentie verleend bij het plaatsen van de hond in de zuurstofkooi, het aanleggen van het infuus en het toedienen van medicatie. Omstreeks 16:00 uur is zij die middag naar huis vertrokken en niet meer bij de behandeling van de hond betrokken geweest.

5.8. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen kan niet worden geconcludeerd dat beklaagde jegens de hond in haar hoedanigheid van paraveterinair tekort is geschoten. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te 's-Gravenhage door G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, beiden dierenarts alsmede door mevr. J.M.C. Vos-Van Laar en mevr. H.J.J. Peetersen-Van de Kamp, beiden paraveterinair, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2012 door G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.