ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0436 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/113

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0436
Datum uitspraak: 28-06-2012
Datum publicatie: 13-09-2012
Zaaknummer(s): 2010/113
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Niet ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt verweten een aantal onderzoeken bij een paard niet naar  behoren te hebben verricht en onjuiste conclusies te hebben getrokken. De onderzoeken vonden echter plaats op een moment dat klager geen eigenaar of houder van het paard meer was. Klager wordt door het college niet ontvankelijk verklaard.

X,     klager

tegen

Y,     beklaagde

1.  PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De klacht is ter openbare zitting op 31 mei 2012 behandeld. Beide partijen waren aanwezig. Beklaagde werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Z.

2. DE KLACHT

De zaak houdt verband met een door klager verkocht paard. Ter zitting heeft klager nader verklaard dat de klacht betrekking heeft op de door beklaagde ná de verkoop op verzoek van de koopster verrichte onderzoeken en daarop gebaseerde conclusies.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het paard XXXXX, dat op 31 augustus 2010 door klager is verkocht. Op de dag van verkoop en voorafgaande aan de eigendomsoverdracht is door beklaagde op verzoek van de koopster een aankoopkeuring verricht met het oog op gebruik in de sport. Hierbij is het paard klinisch onderzocht en zijn reeds beschikbare röntgenopnames  (9 maanden eerder gemaakt) beoordeeld. Beklaagde heeft in het onderzoeksrapport geconcludeerd dat de klinische conditie van het paard voldoende was en een positief aankoopadvies gegeven. De koopster heeft het paard verzekerd.

3.2. Enkele dagen na de verkoop -volgens klager na 4 dagen- heeft de koopster klager te kennen gegeven dat het paard niet goed liep. In verband hiermee heeft beklaagde het paard op 7 september 2010 op locatie onderzocht. De kreupelheid manifesteerde zich linksvoor. Echografisch onderzoek van de linker ondervoet leverde geen afwijkingen op die de kreupelheid konden verklaren. Er heeft geleidingsanesthesie plaatsgevonden en daarbij gaf takanesthesie 50% verbetering aan het linker voorbeen, maar de kreupelheid kon niet precies worden gelokaliseerd (distaal palmair negatief) en er kon geen duidelijke oorzaak voor de kreupelheid worden aangewezen. De koopster is na dit onderzoek naar een zadelpasser verwezen en naar de hoedsmid omdat een hoef over het ijzer was gegroeid.  

3.3. Op 1 oktober 2010 heeft beklaagde opnieuw een onderzoek (locomotie en buigproeven) verricht, maar ook dit keer kon geen duidelijke oorzaak voor de  kreupelheid worden vastgesteld. De koopster heeft telefonisch contact met klager opgenomen en hem verzocht het paard terug te nemen. Klager heeft dit geweigerd. Ook beklaagde heeft klager telefonisch benaderd waarbij over het terugnemen van het paard is gesproken. Volgens klager zou beklaagde daarbij hebben gedreigd dat, als klager het paard niet zou terugnemen, net zolang zou worden gezocht totdat een gebrek was gevonden op basis waarvan de koopovereenkomst kon worden ontbonden. Beklaagde betwist zich op die wijze tegenover klager te hebben uitgelaten.

3.4. Op 12 oktober 2010 is het paard op verzoek van de koopster opnieuw door beklaagde onderzocht. Op de patiëntenkaart wordt terzake de anamnese vermeld dat het paard in het verleden halsproblemen heeft gehad. Dienaangaande heeft klager ter zitting verklaard dat die informatie onjuist was en door de koopster is verkregen via een internetforum van iemand die in het verleden met het paard had gereden en met de vorige eigenaar een conflict had.

3.5. Bij het onderzoek op 12 oktober 2010 heeft beklaagde vastgesteld dat het paard onder de man linksvoor onregelmatig liep en verder was verslechterd. Onderzoeken middels geleidingsanesthesie leverden geen of onvoldoende verdere verbetering linksvoor op. Op basis van röntgenfoto's werd in de onderste halswervels (een lichte vorm van) artrose vastgesteld, hetgeen middels echografisch onderzoek is bevestigd. Eveneens op basis van röntgenonderzoek is het straalbeen linksvoor door beklaagde in kwaliteitsklasse 2-3 ingedeeld. Beklaagde is terzake de oorzaak van de kreupelheid uitgegaan van artrose in de hals in combinatie met de matige kwaliteit van het linker straalbeen. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat koopster vervolgens is geadviseerd een beroep te doen op non conformiteit en verborgen koopvernietigende gebreken en klager te verzoeken het paard terug te nemen en de koopsom te restitueren. Dienaangaande heeft beklaagde voor de koopster een verklaring opgesteld.

3.6. Klager heeft het paard echter niet willen terugnemen en de koopster voorgesteld een second opinion elders te laten verrichten. Op 9 december 2010 heeft een nadere expertise door een andere dierenarts plaatsgevonden. Daarbij kwamen uit het klinisch onderzoek en de geleidingsanesthesieën ook klachten aan het rechter achterbeen naar voren en is het onderzoek verder met name ook op dat rechter achterbeen gericht geweest. Uit de rapportage van de betreffende dierenarts blijkt dat röntgenologisch onderzoek van de linker ondervoet en de hals niet is herhaald. Röntgenologisch en echografisch onderzoek van het rechterachterbeen leverde geen afwijkingen op. Uit röntgenopnames en echografisch onderzoek van de boeg en elleboog linksvoor bleek een onregelmatige botbelijning en structuur van de proximale radius ter hoogte van de aanhechting van de distale bicepspees. Er werd geconcludeerd dat voor de kreupelheid rechtsachter in de sprongregio geen duidelijke oorzaak of oorsprong aanwijsbaar was en dat linksvoor sprake was van een aanhechtingsprobleem van de distale bicepspees. De betreffende dierenarts heeft geconcludeerd dat een en ander zijns inziens beter paste in de klinische problematiek van het linker voorbeen dan bij de artrose in de hals, maar dat uitverdoven van de regio op dat moment niet opportuun was en daarvoor een nieuwe afspraak gemaakt moest worden. In het rapport wordt vermeld dat de prognose voor het gebruik als sportpaard afwachtend is en nader onderzoek meer duidelijkheid zou kunnen verschaffen.

3.7. Vervolgens is op enig moment een civiele procedure tussen de koopster en klager aanhangig gemaakt met als inzet de ontbinding van de koopovereenkomst, restitutie van de koopsom en het terugnemen van het paard. Klager heeft zich in die procedure alsook in de onderhavige procedure op het standpunt gesteld dat het gebrek ná de eigendomsoverdracht is ontstaan, waarschijnlijk door een trap van een ander paard. Ter zitting heeft klager desgevraagd verklaard dat in de civiele procedure van een consumentenkoop wordt uitgegaan met klager als professionele partij en de koopster als particulier consument.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.2. Het college heeft ook ambtshalve de vraag onder ogen te zien of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. In dat kader geldt dat naar vaste jurisprudentie alleen klachten kunnen worden ingediend door de eigenaar c.q. houder van een dier, als zijnde belanghebbenden in de zin van artikel 29 lid 1 van de Wet op de Uitoefening van de diergeneeskunde.

5.3. In dat verband is ter zitting door het college aan klager gevraagd of er zich naar aanleiding van de civiele procedure inmiddels in de eigendomsverhoudingen iets heeft gewijzigd. Daarnaast is aan klager nog eens expliciet gevraagd tegen welke veterinaire gedragingen c.q. handelingen van beklaagde zijn klacht precies is gericht.

5.4. Gebleken is dat de civiele procedure tussen klager en de koopster nog gaande is en dat  dus ongewis is of klager het paard in de toekomst zal hebben terug te nemen. Op dit moment is de koopster dus ongewijzigd eigenaar van het paard en het college gaat in de onderhavige procedure uit van de situatie dat klager alleen eigenaar en houder van het paard is geweest in de periode vóór 1 september 2010. 

5.5. Het college heeft ter zitting verder uitdrukkelijk gevraagd of de klacht zich ook richt tegen de aankoopkeuring op 31 augustus 2010, maar dienaangaande heeft klager ter zitting verklaard c.q. herhaald dat wat hem betreft op die keuring niets aan te merken valt. Nu de klacht dus alleen ziet op door beklaagde verrichte onderzoeken ná de aankoop en de eigendomsoverdracht, in een periode waarin klager geen eigenaar of houder van het paard was, zal klager door het college in zijn klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.6. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Bij gebrek aan toereikend bewijs acht het college niet komen vast te staan dat beklaagde tegen klager zou hebben gedreigd dat hij koste wat kost een gebrek zou vinden op grond waarvan de koopovereenkomst kon worden vernietigd. Eveneens ten overvloede wordt overwogen dat het college op basis van de stukken niet is gebleken van zodanig veterinair onjuist handelen door beklaagde dat dit een tuchtrechtelijke maatregel zou rechtvaardigen. De onderzoeken die beklaagde heeft verricht waren niet onlogisch en de daarop gebaseerde conclusies (artrose in de hals in combinatie met een matige straalbeen linksvoor) zouden op zichzelf een aannemelijke verklaring kunnen vormen voor de kreupelheid en non-conformiteit, waar er onvoldoende aanleiding is beklaagde te verwijten dat hij dit niet eerder heeft vastgesteld. Ook de in het geding gebrachte beelden (röntgenfoto's en echoplaatje) duiden er niet op dat de conclusies van beklaagde onjuist zouden zijn. Voorts heeft tussen het laatste onderzoek door beklaagde (op 12 oktober 2010) en de contra-expertise (op 9 december 2010) een tijdsbestek van bijna 2 maanden gezeten, waardoor niet kan worden uitgesloten dat er zich in de tussentijd veranderingen hebben voorgedaan. Het paard had bij die contra expertise ook wezenlijk meer en andere klachten -aan het rechter achterbeen-, waar de opvolgend dierenarts het röntgenonderzoek van de linker ondervoet en de hals niet heeft herhaald en in diens rapportage geen aanwijzingen te vinden zijn voor de onjuistheid van de conclusies die beklaagde naar aanleiding van zijn onderzoek op 12 oktober 2010 heeft getrokken.

5.7. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart klager in zijn klacht niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld te 's-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.