ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0433 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/68 en 2011/69 en 2011/70 en 2011/71

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0433
Datum uitspraak: 31-05-2012
Datum publicatie: 10-09-2012
Zaaknummer(s):
  • 2011/68
  • en 2011/69
  • en 2011/70
  • en 2011/71
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Klachten houden verband met de operatie van een cavia met een blaassteen, met overlijden van het dier tot gevolg. Ten aanzien van geen van beklaagden kan naar het oordeel van het college worden geconcludeerd dat er veterinair onjuist is gehandeld althans niet op een zodanige verwijtbare wijze dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn. Ongegrond.

X, klaagster

tegen

Y1,

Y2,

Y3,

Y4,

hierna tezamen te noemen: beklaagden

1. DE PROCEDURE

Klaagster heeft tegen iedere beklaagde afzonderlijk een klacht geformuleerd. Beklaagden hebben schriftelijk verweer gevoerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, heeft het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die op 27 april 2012 heeft plaatsgevonden. Klaagster was aanwezig, tezamen met haar partner. Geen van beklaagden is ter zitting verschenen.

2. DE KLACHTEN

De klachten komen er samengevat op neer dat beklaagden veterinair nalatig hebben gehandeld ten aanzien van de cavia van klaagster. In het hierna volgende zal nog worden ingegaan op hetgeen iedere beklaagde afzonderlijk wordt verweten.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om XXXXXX, de cavia van klaagster. In verband met wondjes rond de genitaliën en urinebrand heeft op 24 juni 2011 een consult bij beklaagde sub 1, Y1, plaatsgevonden. Zij heeft de cavia onderzocht en is qua vermoedelijke diagnose uitgegaan van een blaasontsteking. Er is een antibioticumkuur (Baytril) voorgeschreven en geadviseerd de huid enkele keren per dag met vasiline in te smeren. Volgens het klaagschrift is tevens geadviseerd om, als de klachten niet zouden verminderen, na een week terug te komen voor het maken van een röntgenfoto.

3.2. Omdat klaagster op vakantie ging, heeft zij de cavia op zaterdag 25 juni 2011 naar een oppas gebracht. Klaagster stelt dat zij met de oppas heeft afgestemd dat voor euthanasie van de cavia zou worden gekozen als de klachten aanhielden en zou blijken dat er sprake was van een blaassteen of blaasgruis en de cavia zou moeten worden geopereerd. Volgens klaagster at de cavia niet of nauwelijks, kon een eventuele blaassteen op een onderliggende aandoening van de nieren duiden en was ook het narcoserisico voor haar reden om euthanasie te prefereren boven een eventuele operatie.

3.3. Omdat de klachten niet verminderden en de cavia pijn bleef houden bij het plassen, heeft op 4 juli 2011 een consult plaatsgevonden bij beklaagde sub 2, Y2. Zij heeft de buik van de cavia gepalpeerd en daarbij een blaassteen gevoeld. Er is een röntgenfoto gemaakt waarop de blaassteen zichtbaar werd. Beklaagde sub 2 heeft voorgesteld om de cavia de volgende ochtend te opereren en pijnstillende medicatie toegediend. De oppas is niet ingegaan op het verzoek om de cavia op de praktijk achter te laten. In de namiddag c.q vooravond is de oppas wederom op de praktijk gekomen met de mededeling dat de conditie van de cavia verslechterd was en dat ze twijfelde of de cavia wel kon plassen. Beklaagde sub 2 heeft opnieuw een onderzoek verricht en de cavia is met pijnstillende medicatie met de oppas mee naar huis gegaan.

3.4. Na thuiskomst heeft de oppas in de loop van de avond contact gezocht met de dienstdoende dierenarts, beklaagde sub 4, Y4. Wat hierbij de precieze hulpvraag is geweest is niet geheel duidelijk geworden, maar in ieder geval staat vast dat de oppas twijfelde over de vraag of de cavia een operatie aan zou kunnen. Er heeft omstreeks 22:30 uur een consult plaatsgevonden, waarbij beklaagde sub 4, Y4, na onderzoek kennelijk heeft geconcludeerd dat de cavia niet in een dermate slechte conditie verkeerde dat een operatie zou moeten worden ontraden. Beklaagde sub 4, Y4, heeft de cavia nog een injectie met pijnstillende en ontstekingsremmende medicatie toegediend.

3.5. In de ochtend van 5 juli 2011 heeft de oppas de cavia naar de praktijk gebracht voor de operatie, die door beklaagde sub 3, Y3, is uitgevoerd. Korte tijd na de operatie is de cavia overleden. Klaagster stelt dat zij nimmer toestemming heeft verleend voor een operatie en dat met de oppas was afgesproken dat voor euthanasie zou worden gekozen, hetgeen de oppas ook steeds tegenover beklaagden althans de assistentes zou hebben aangegeven

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op die verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagden te kort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de cavia van klaagster.

5.2. Bij de beantwoording van die vraag stelt het college enkele in het veterinair tuchtrecht geldende uitgangspunten voorop. Een van de uitgangspunten is dat een dierenarts alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken. Een ander uitgangspunt is dat de in het veterinair tuchtrecht ingevolge artikel 14 van de WUD te toetsen norm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundig behandeling voldoende is. Het gaat er dus niet om of het handelen van een dierenarts beter had gekund, maar of deze in de omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden. Met in achtneming van de hiervoor genoemde uitgangspunten zal het college thans de verschillende klachtonderdelen bespreken.

5.3. In zijn algemeenheid wordt overwogen dat, gelet op de betwisting daarvan door de beklaagden die het betreft, niet is komen vast te staan dat de betreffende oppas bij de verschillende consulten bij de dierenartsen en/of de assistentes steeds zou hebben aangedrongen op c.q. verzocht om euthanasie van de cavia. Ook is onvoldoende gebleken dat op enigerlei wijze druk op haar is uitgeoefend om haar medewerking aan een operatie te verlenen, noch dat de operatie tegen haar wil zou zijn doorgezet. Evenmin is aannemelijk geworden dat er garanties op een gunstige afloop zijn gegeven.

a. Ten aanzien van beklaagde sub 1, Y1, (zaaknummer 2011/68)

5.4. Het college ziet onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde bij het onderzoek en het ingestelde behandeltraject op 24 juni 2011 veterinair onjuist heeft gehandeld. Het college acht onvoldoende verwijtbaar dat zij bij het onderzoek kennelijk geen blaassteen heeft gevoeld. Het is in de diergeneeskunde voorts niet ongebruikelijk om een behandeling in te stellen op basis van een waarschijnlijkheidsdiagnose, hetgeen hier het geval is geweest. Het betrof hier een eerste consult en beklaagde is qua vermoedelijke diagnose van een blaasontsteking uitgegaan en heeft een daarop gerichte antibioticumkuur voorgeschreven. Het college acht niet verwijtbaar dat beklaagde op basis van de symptomen die de cavia vertoonde niet direct een bloed- en urineonderzoek heeft verricht. De cavia was weliswaar vermagerd en liet het opnemen van de lichaamstemperatuur niet toe, maar niet gebleken is dat er op dat moment sprake was van een kritieke situatie. Voorst heeft klaagster zelf gesteld dat beklaagde heeft geadviseerd om terug te komen voor het maken van een röntgenfoto, als de klachten niet zouden verminderen. Het college deelt ook niet de opvatting van klaagster dat beklaagde een per definitie ongeschikt antibioticum (Baytril) zou hebben voorgeschreven. Hoogstens zou kunnen worden getwijfeld over de vraag of toediening van pijnstillende medicatie had moeten worden overwogen, maar het achterwege laten daarvan acht het college niet zodanig zwaarwegend dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn. Aldus wordt de klacht tegen beklaagde sub 1, Y1, ongegrond verklaard.

b. Ten aanzien van beklaagde sub 2, Y2, (zaaknummer 2011/69)

5.5. Voor zover wordt geklaagd over het feit dat beklaagde de oppas tijdens het avondconsult op 4 juli 2011 niet persoonlijk te woord heeft gestaan, geldt dat klachten over de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar of dierhouder communiceert buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen en dat daarover niet kan worden geklaagd.

5.6. Anders dan klaagster is het college van oordeel dat beklaagde niet verwijtbaar heeft gehandeld door te adviseren tot een operatie om de aangetroffen blaassteen te verwijderen. Weliswaar had het de voorkeur gehad als er van twee kanten een röntgenfoto was gemaakt om de precieze locatie van de blaassteen te bepalen, maar het college is van oordeel dat beklaagde op basis van de gemaakte röntgenfoto, in combinatie met het feit dat zij de blaassteen had gevoeld en de klinische indruk die zij van de cavia had, er in redelijkheid vanuit mocht gaan dat het blaassteen zich niet buiten de blaas bevond althans dat het operatief verwijderen ervan mogelijk zou zijn. Het betrof blijkens de röntgenfoto overigens ook een in verhouding betrekkelijk grote blaassteen. In ieder geval heeft beklaagde naar het oordeel van het college haar advies tot een operatie in voldoende mate onderbouwd en daarvoor was niet strikt noodzakelijk dat er nog een bloed- en urineonderzoek zou worden verricht. Het college ziet verder onvoldoende grond om te oordelen dat niet tot een operatie had mogen worden geadviseerd. Beklaagde heeft overigens gesteld dat de cavia tijdens het avondconsult op 4 juli 2011 bij haar op de behandeltafel had geplast en dat daarbij in het geheel niet is gesproken over niet willen eten of het weigeren van voedsel. Het college kent verder betekenis toe aan het feit dat drie van de vier aangeklaagde dierenartsen (beklaagden sub 2 Y2, sub 3 Y3 en sub 4 Y4) de klinische conditie van de cavia kennelijk niet zodanig slecht hebben geoordeeld dat een operatie onverantwoord werd geacht. Verder geldt ook hier dat onvoldoende is kunnen blijken dat de oppas om euthanasie van de cavia heeft verzocht. Aldus wordt ook de klacht tegen beklaagde sub 2, Y2 ongegrond verklaard.

c. Ten aanzien van beklaagde sub 3, Y3 (zaaknummer 2011/70)

5.7. Beklaagde heeft de operatie van de cavia uitgevoerd en terzake haar veterinair handelen onderschrijft het college niet de opvatting van klaagster dat het te allen tijde noodzakelijk is om voorafgaand aan een operatie een bloed- en urineonderzoek te verrichten. Namens beklaagde is aangevoerd dat zij tezamen althans in aanwezigheid van beklaagde sub 2, Y2, een pre-anesthetisch onderzoek heeft verricht, waarbij informatie is overgedragen en ook de gemaakte röntgenfoto nog eens is beoordeeld. Daarbij bleek de klinische conditie van de cavia weliswaar niet optimaal, maar werd een operatie niet onverantwoord geacht. Blijkens de patiëntenkaart bleek de blaassteen bij de operatie diep en vast te zitten, maar beklaagde kan in redelijkheid niet worden tegengeworpen dat zij hier vooraf van op de hoogte had moeten zijn. Ook hier geldt overigens dat onvoldoende is kunnen blijken van een verzoek van de oppas om euthanasie van de cavia. Het college heeft voorts geen concrete aanwijzingen die er op duiden dat er bij het pre-anesthetisch onderzoek en de operatie als zodanig verwijtbare fouten zijn gemaakt. Aldus wordt ook de klacht tegen beklaagde sub 3, Y3, ongegrond verklaard.

d. Ten aanzien van beklaagde sub 4, Y4 (zaaknummer 2011/71)

5.8. De oppas heeft zich na het consult bij beklaagde sub 2, Y2, in de avond van 4 juli 2011 contact gezocht met beklaagde sub 4, Y4, de dienstdoende dierenarts. Volgens beklaagde zou de oppas daarbij hebben aangegeven dat de cavia was verslechterd en dat de oppas twijfelde over reeds afgesproken operatie voor de volgende ochtend. Er heeft een consult plaatsgevonden en beklaagde heeft de cavia onderzocht. Zij stelt dat de cavia er beter aan toe was dan de oppas door de telefoon had geschetst. Ook hier geldt dat beklaagde stellig heeft betwist dat de oppas om euthanasie van de cavia had verzocht en dat met dat doel een consult zou zijn afgesproken. Beklaagde heeft gesteld dat de cavia weliswaar vermagerd en verzwakt was maar anderzijds levendig en alert en niet in een zodanig slechte conditie verkeerde -de cavia had geplast, de slijmvliezen kleurden roze en de turgor was in orde- dat op voorhand een operatie als te risicovol moest worden ingeschat. Gelet hierop en in de wetenschap dat er een operatie voor de volgende ochtend stond gepland en er alsdan nog een klinische beoordeling zou plaatsvinden, acht het college niet verwijtbaar dat beklaagde sub 4, Y4, heeft geadviseerd het nog een kans te geven en het tot de volgende ochtend aan te zien, waarbij de cavia nog medicatie toegediend heeft gekregen. Aldus wordt ook de klacht tegen beklaagde sub 4, Y4, ongegrond verklaard.

5.9. De conclusie is dan dat naar het oordeel van het college ten aanzien van geen van beklaagden kan worden geconcludeerd dat er veterinair onjuist is gehandeld althans niet zodanig dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn .

6. DE BESLISSING  

Het College:

in de zaken met de nummers 2011/68, 2011/69. 2011/70 en 2011/71;

verklaart de klachten ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

  Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                             mr. G.J. van Muijen