ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0431 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/44

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0431
Datum uitspraak: 31-05-2012
Datum publicatie: 10-09-2012
Zaaknummer(s): 2011/44
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt verweten dat zij ten aanzien van een hond heeft nagelaten voldoende onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van Cheyletiella-mijten, waardoor haar andere honden en ook klaagster zelf besmet zouden zijn geraakt. Ongegrond.

X, klaagster

tegen

Y,  beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De zaak is mondeling behandeld op de zitting van 27 april 2012. Beklaagde is verschenen tezamen met haar vriend en haar broer. Klaagster heeft zich schriftelijk voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij ten aanzien van de hond van klaagster heeft nagelaten voldoende onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van Cheyletiella-mijten, waardoor haar andere honden besmet zouden zijn geraakt en ook klaagster zelf huidproblemen zou hebben gekregen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond XXXXXX, een Shih Tzu (kruising) van het vrouwelijk geslacht, die in juli 2010 bij een dierenasiel binnen kwam en behoorde tot een door de Dierenbescherming in beslag genomen groep verwaarloosde honden, afkomstig van een ontruimde woonboot in Amsterdam.

3.2. De dierenartsenpraktijk waar beklaagde werkzaam is verricht op vaste c.q. regelmatige basis veterinaire werkzaamheden voor het betreffende asiel, ten behoeve van aldaar binnenkomende en verblijvende dieren. Het college heeft uit het verhandelde ter zitting begrepen dat een collega dierenarts wekelijks op een vaste dag het asiel bezoekt en dat beklaagde die werkzaamheden incidenteel voor haar rekening neemt.

3.3. Na binnenkomst op het asiel eind juli 2010 is de hond enkele keren door beklaagde althans een collega onderzocht c.q. behandeld. Uit de stukken heeft het college afgeleid dat de hond in de periode voordat ze bij klaagster werd geplaatst enige tijd bij een ander gezin heeft verbleven (van medio augustus tot eind september 2010), maar daarna bij het asiel terug is gekomen. Uit de stukken leidt het college eveneens af dat de hond hierna op 8 oktober 2010 en 15 oktober 2010 nog door een dierenarts van de praktijk is gezien, waarbij kennelijk ook sprake was van een schilferige huid en waarvoor is geadviseerd de hond dagelijks te kammen en wekelijks met speciale shampoo (Allercam) te wassen.

3.4. Klaagster heeft op 25 oktober 2010 haar eigen dierenarts geconsulteerd. Volgens de patiëntenkaart van die dierenarts werd de hond aangeboden in verband met oorontsteking, schijnzwangerschap, diarree en huidproblemen. Terzake die huidproblemen is de eigen dierenarts uitgegaan van vlooien(allergie) en is medicatie voorgeschreven.

3.5. Klaagster stelt dat zij in verband met op haar lichaam ontstane bijtwondjes op 22 november 2010 een dermatoloog heeft bezocht, die heeft geconstateerd dat de wondjes werden veroorzaakt door een Cheyletiella-infectie, mogelijk afkomstig van haar hond(en).

3.6. Op 23 november 2010 is de hond door de eigen dierenarts gesteriliseerd. In de patiëntenkaart staat genoteerd dat terzake het huidprobleem na onderzoek een Cheyletiella infectie is gebleken. Klaagster heeft dit vervolgens telefonisch gemeld bij het dierenasiel.

3.7. Op een van de hierna volgende dagen (volgens beklaagde op 24 november 2010; volgens klaagster op 26 november 2010) heeft beklaagde telefonisch contact met klaagster opgenomen. De lezingen lopen uiteen waar het gaat om de vraag wat er over en weer precies is gezegd en gevraagd. Vast staat dat beklaagde het middel Stronghold heeft voorgeschreven.

3.8. In de periode hierna heeft klaagster zich in verband met de Cheyletiella-infectie bij haar honden tot haar eigen dierenarts en nog een derde dierenarts gewend, die diverse behandelingen hebben ingezet (injecties Ivermectine, shampoos), die kennelijk echter geen verbetering opleverden. Op 8 februari 2011 heeft klaagster de hond, zonder afspraak, bij het dierenasiel terug gebracht met als reden dat er sprake was van een onbehandelbare Cheyletiella-infectie.

3.9. In de brief van klaagster aan het college d.d. 12 april 2012, waarin zij zich voor de zitting heeft afgemeld, wordt gesteld dat de huidklachten als gevolg van Cheyletiella-infectie bij haar honden en bij haarzelf nog immer bestaan.

3.10. Beklaagde heeft in verweer gesteld dat zij en haar collega de huid van XXXXXX op 9 februari 2011 en op 16 februari 2011 middels afkrabsels en stofmonsters hebben onderzocht, maar geen Cheyletiella-mijten hebben aangetroffen en dat de hond sedert 19 februari 2011 bij een pleeggezin verblijft en daar jeukvrij zou zijn.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond in kwestie, met betrekking tot welk dier haar hulp werd ingeroepen.

5.2. Bij de beantwoording van die vraag stelt het college voorop dat een van de uitgangspunten in het veterinair tuchtrecht is dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken. In dat verband moet worden vastgesteld dat beklaagde heeft gesteld dat zij de hond feitelijk slechts twee keer heeft gezien, te weten op 30 juli 2010, bij het eerste onderzoek nadat de hond op het asiel werd binnen gebracht en ten tijde van de behandeling op 4 augustus 2010. Naar het oordeel van het college heeft klaagster onvoldoende gesteld om er vanuit te kunnen gaan dat beklaagde ook bij andere consulten de behandelend dierenarts is geweest. Gelet hierop en voor zover de hond in de periode hierna tot aan de plaatsing bij klaagster –op 15 oktober 2010- nog door een dierenarts is onderzocht of behandeld, gaat het college er vanuit dat dit niet beklaagde is geweest, hetgeen meebrengt dat zij voor de veterinaire gang van zaken bij die andere consulten niet verantwoordelijk kan worden gehouden.

5.3. Terzake haar eigen veterinair handelen heeft beklaagde beschreven dat zij bij het eerste onderzoek op 30 juli 2010 heeft geconstateerd dat het gebit van de hond ontstoken was, met diverse loszittende elementen en veel tandsteen, dat de hond lange nagels en beiderzijds oor- en oogontsteking had en een droge huid en vacht met veel ontlasting van vlooien. De hond is gevaccineerd en beklaagde heeft oor- en oogzalf voorgeschreven en besloten tot een gebitssanering op 4 augustus 2010. Beklaagde stelt dat bij laatstgenoemd consult de loszittende gebitselementen zijn geëxtraheerd en de nagels van de hond zijn geknipt. Voorts stelt zij te hebben geconstateerd dat de oorontsteking al enigszins was verbeterd maar nog verdere behandeling behoefde en de oogontsteking was verholpen en de hond Stomorgyl te hebben toegediend tegen infecties in de mondholte.

5.4. Beklaagde heeft ter zitting voorts gesteld dat de hond een dag voor het onderzoek op 30 juli 2011 onder narcose volledig was geschoren o.a. voor een anti vlooienbehandeling en dat zij juist vanwege die kaalgeschoren huid goed heeft kunnen beoordelen of er huidproblemen waren. Het college heeft geen aanleiding om te twijfelen aan haar stelling dat de hond geen jeuk had en dat de huid geen dermate bijzonderheden vertoonde dat een onderzoek naar schurftmijt c.q. een Cheyletiella-infectie op dat moment aangewezen was. Beklaagde stelt dat zij de hond vervolgens maanden niet meer heeft gezien en eerst eind november 2010 via het asiel vernam van de bij klaagster en haar hond(en) ontstane huidproblemen.

5.5. Vast staat dat partijen eind november 2010 telefonisch met elkaar hebben gesproken over een Cheyletiella-besmetting bij de hond, alhoewel zij ieder van een andere datum uitgaan (Beklaagde van 24 november 2010; klaagster van 26 november 2010). Beide data liggen evenwel ná de datum waarop de eigen dierenarts volgens diens patiëntenkaart –op 23 november 2010- heeft vastgesteld dat er sprake was van een Cheyletiella-infectie, zodat er in redelijkheid vanuit kan worden gegaan dat dit door klaagster aan beklaagde tijdens voornoemd telefoongesprek is medegedeeld. Waar beklaagde overigens stelt dat zij klaagster tijdens dit telefoongesprek uitdrukkelijk heeft aangeboden om met de hond op de praktijk langs te komen, maar dat klaagster dit niet wilde c.q. niet kon, heeft klaagster beweert dat haar een dergelijk voorstel niet is gedaan. Op dit punt lopen de lezingen van partijen dus uiteen.

5.6. Vast staat wel dat er in zoverre nazorg is verleend dat beklaagde Stronghold heeft voorgeschreven, hetgeen volgens beklaagde in overleg met klaagster is geschied, welke medicatie gratis kon worden afgehaald bij de nevenvestiging van de praktijk. Onder de geschetste omstandigheden, waar haar eigen dierenarts reeds een Cheytiella-infectie had gediagnosticeerd, waarbij ten overvloede wordt overwogen dat niet uitgesloten is dat beklaagde klaagster een aanbod heeft gedaan om met de hond op de praktijk langs te komen, is er naar het oordeel van het college onvoldoende aanleiding beklaagde te verwijten dat zij zonder de hond zelf te hebben onderzocht Stronghold heeft voorgeschreven, hetgeen als een geëigend middel tegen de behandeling van Cheyletiella-mijten kan worden beschouwd.

5.7. Voor het overige geldt dat klaagster zich in de hierop volgende periode terzake de behandeling van de ontstane huidproblemen bij haar honden tot twee andere dierenartsen heeft gewend en geen contact meer met beklaagde heeft opgenomen, zodat beklaagde ook niet meer in staat is gesteld om verdere nazorg te verlenen.

5.8. Meer algemeen geldt dat de diagnose feitelijk eerst eind november 2010 door de eigen dierenarts is gesteld en dat er meerdere honden bij klaagster in huis waren, waardoor het de vraag blijft of de hond XXXXXX met een Cheyletiella-infectie was besmet op de momenten (30 juli 2010 en 4 augustus 2010) dat klaagster haar heeft onderzocht en behandeld. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting kan dit in ieder geval niet met voldoende zekerheid worden aangenomen, waar hiervoor reeds is overwogen dat niet is kunnen blijken dat beklaagde bij genoemde consulten concrete aanwijzingen had die noopten tot een onderzoek in de richting van een Cheyletiella-infectie. Ten slotte is onvoldoende onderbouwd en niet aangetoond dat beklaagde pagina’s met bepaalde informatie uit het dierenpaspoort van de hond zou hebben geknipt, zoals klaagster stelt althans heeft gesuggereerd.

5.9. De conclusie is dan dat onvoldoende is komen vast te staan dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij jegens de hond van klaagster diende te betrachten. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs.

Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. 

mr. J.B.M. Keijzers                                             mr. G.J. van Muijen