ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0430 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/53

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0430
Datum uitspraak: 31-05-2012
Datum publicatie: 10-09-2012
Zaaknummer(s): 2011/53
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt onder meer verweten zich er niet of niet voldoende van te hebben vergewist of er nog een ongeboren kitten aanwezig was in de baarmoeder van een kat. Deels gegrond. Waarschuwing.  

X, klager

tegen

Y,

beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De zaak is mondeling behandeld op de zitting van 27 april 2012. Beklaagde is verschenen tezamen met zijn collega. Klager heeft zich schriftelijk voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

Voor wat betreft de inhoud van de klacht volgt het college de opsomming op blz. 2 van het klaagschrift. Aldus behelst de klacht, zakelijk weergegeven, de volgende onderdelen:  

  • Beklaagde heeft zich er niet of niet voldoende van vergewist of er nog een ongeboren kitten aanwezig was in de baarmoeder van de kat van klager, die kort daarvoor van vier kittens was bevallen;  

  • Beklaagde heeft de natuurlijke geboorte van een achtergebleven kitten onmogelijk gemaakt door de nog aanwezige baarmoederhoorn af te binden, waardoor het kitten is overleden en een ontbindingsproces in de buikholte is ontstaan. Hierdoor is tevens het leven van de kat (moederpoes) in gevaar gebracht althans is onnodig lijden veroorzaakt;  

  • Door de handelwijze van beklaagde is de kat in een slechte conditie komen te verkeren, waardoor ze haar kittens onvoldoende heeft kunnen verzorgen, met als gevolg dat er twee kittens zijn overleden;  

  • Beklaagde is tekort geschoten in de collegiale samenwerking met de eigen dierenarts van klager en heeft belangrijke informatie niet doorgegeven.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klager, een Turkse Angora met de naam XXXXXXXXX, die in de nacht van 10 op 11 juni 1011 van 4 kittens beviel. Korte tijd na de bevalling constateerde klager bij de kat een unilaterale prolaps van de uterus. Omdat zijn eigen dierenarts geen dienst had, is telefonisch contact gezocht met beklaagde, wiens dierenartsenpraktijk in de directe omgeving gelegen is.

3.2. In de ochtend van 11 juni 2011 omstreeks 11:00 uur heeft een consult bij beklaagde plaatsgevonden. Beklaagde heeft vastgesteld dat er sprake was van een volledige unilaterale uterus prolaps en tussen partijen is gesproken over de behandelopties.

3.3. Beklaagde heeft voorgesteld eerst te pogen de geprolabeerde baarmoederhoorn handmatig te reponeren en als dat niet zou lukken tot een ovariohysterectomie over te gaan dan wel in het laatste geval tot amputatie van de geprolabeerde baarmoederhoorn via de vagina. Klager en zijn echtgenote hebben vervolgens de kat op de praktijk achtergelaten en zijn naar huis vertrokken. Beklaagde heeft in zijn verweerschrift gedetailleerd beschreven hoe hij met zijn collega bij de voorbereiding en de operatie van de kat te werk is gegaan.

3.4. Bij het ophalen van de kat die middag omstreeks 14:00 uur heeft klager van beklaagde vernomen dat het manueel reponeren van de geprolabeerde baarmoederhoorn niet was gelukt, dat het verrichten van een ovariohysterectomie niet mogelijk was omdat de kat slecht tegen de narcose bestand was en er ademhalingsproblemen ontstonden en dat vervolgens is gekozen voor amputatie van de betreffende baarmoederhoorn via de vagina. De kat is die middag met klager mee naar huis gegaan en er is medicatie –antibiotica / pijnstilling- voorgeschreven.

3.5. Op zondag 12 juni 2011, eerste Pinksterdag, kreeg de kat verhoging (39,5 graden) en last van misselijkheid, braken en niet kunnen eten. Klager heeft met de dierenartsenpraktijk van beklaagde gebeld en gevraagd of er Primperid, dat hij thuis per injectie voorradig had, aan de kat kon worden gegeven. De collega van beklaagde heeft geadviseerd 0,3 ml toe te dienen. De volgende dag, tweede Pinksterdag, heeft beklaagde zelf contact opgenomen met klager, waarbij onder meer werd gemeld dat de wond er goed uitzag, maar dat de kat niet wilde eten.

3.6. Voor de verdere nazorg heeft klager zich de daarop volgende dagen tot zijn eigen dierenarts gewend. Omdat de kat koorts hield en onvoldoende opknapte, heeft de eigen dierenarts besloten een kijkoperatie uit te voeren. In dat kader heeft een assistente aldaar telefonisch contact opgenomen met beklaagde met de vraag of de kat tijdens de ingreep bij beklaagde was geïntubeerd en welke injecties de kat toegediend had gekregen.

3.7. Op 17 juni 2011 heeft de eigen dierenarts een operatie uitgevoerd, waarbij volgens het operatieverslag naast etter en pus in de buikholte een reeds vergaan (vijfde) kitten werd aangetroffen. Beklaagde is hiermee die dag telefonisch door klager geconfronteerd en gevraagd om zijn aansprakelijkheidsverzekeraar in te schakelen, om een eventuele opname bij de universiteitskliniek in Utrecht te bekostigen. Beklaagde heeft dit geweigerd en de kat is door de eigen dierenarts verder behandeld, waarbij de buikholte is gespoeld, er drains zijn aangelegd en de kat fysiologisch zout toegediend heeft gekregen. In de hierop volgende periode hebben klager en zijn echtgenote zelf de nazorg verricht. Uit de stukken heeft het college begrepen dat van de vier levend geboren kittens er twee zijn gestorven en dat de kat en de twee andere overgebleven kittens nadien zijn hersteld.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp werd ingeroepen.

5.2. Beklaagde heeft in zijn dupliek en ter zitting vraagtekens geplaatst bij de door klager in repliek overgelegde foto’s en in twijfel getrokken of deze wel betrekking hebben op het overleden kitten dat door de opvolgend dierenarts in de buikholte van de kat zou zijn aangetroffen. Beklaagde heeft verder stellig betwist tijdens de operatie de niet geprolabeerde baarmoederhoorn te hebben afgebonden. Met beklaagde constateert het college dat de foto’s betrekkelijk laat door klager in het geding zijn gebracht en dat hetgeen daarop te zien is in ieder geval niet overeenkomt met de notities in het patiëntenverslag van de eigen dierenarts, die heeft beschreven dat er een grotendeels vervloeid kitten –behalve het kopje- in de buikholte van de kat is aangetroffen. De foto’s zijn naar het oordeel van het college ook onvoldoende duidelijk om als bewijs te kunnen dienen voor de stelling dat beklaagde beide baarmoederhoornen in een ligatuur aan het corpus zou hebben afgebonden. Ook echter als deze foto’s buiten beschouwing worden gelaten en ook los van de bevindingen van de eigen dierenarts, is het college van oordeel dat beklaagde met name bij het onderzoek van de kat meer zorgvuldigheid in acht had moeten nemen en heeft hij de twijfels daaromtrent bij het college ter zitting niet kunnen wegnemen.

5.3. Terzake dat onderzoek van de baarmoeder en buikholte van de kat op eventueel nog aanwezige kittens, heeft beklaagde althans zijn collega de buik van de kat gepalpeerd, waarbij geen diktes of bijzonderheden zijn waargenomen. Vervolgens is na sedatie een incisie van 1,5 centimeter in de buik van de kat aangebracht. Bij de toegepaste onderzoeksmethode is volgens de verklaring van beklaagde ter zitting de baarmoeder (na dracht) met haakjes naar buiten getrokken en is met een vinger het abdomen geïnspecteerd. Beklaagde heeft gesteld dat er geen vrij bloed in de buikholte aanwezig was en dat terzake de niet geprolabeerde hoorn geen sprake was van invaginatie en bij palpatie enkel een vloeibare inhoud werd waargenomen. Hierna kreeg de kat volgens beklaagde een heftige ademdepressie gevolgd door een onregelmatige ademhaling, reden waarom van een hysterectomie is afgezien en is besloten tot amputatie van de betreffende baarmoederhoorn.

5.4. Het college kan beklaagde volgen in zijn redenering dat hij met een kleine incisie is begonnen en deze zou hebben verlengd als het tot een hysterectomie was gekomen, maar de wijze van inspectie via een dergelijk kleine snede is naar het oordeel van het college ontoereikend om voldoende grondig en met zekerheid uit te kunnen sluiten dat er geen kitten(s) meer in de baarmoeder of de buikholte aanwezig waren. Behalve dat acht het college niet uitgesloten dat de inspectie is bemoeilijkt doordat in verhouding tot het gewicht van de kat (3,8 kg) qua narcose erg lage doseringen zijn toegepast (0,2 ml Cepetor en 0,15 ml Ketamine 10%), terwijl voorts, toen er ademhalingsproblemen ontstonden, nog had kunnen worden besloten tot intubatie om de inspectie te vervolgen. De stelling van beklaagde dat intubatie achterwege is gebleven omdat de kat niet nuchter was en vanwege mogelijke bijwerkingen, stond daar naar het oordeel van het college in de gegeven situatie niet aan in de weg.

5.5. Ten overvloede wordt overwogen dat voorzover de kat al in een zodanige conditie verkeerde als door beklaagde is gesteld –soporeus, mager, shockerig, bleke slijmvliezen, beiderzijds neusuitvloeiing, verscherpte ademhaling, maar met een normale turgor en CRT- er ook een röntgenfoto had kunnen worden gemaakt om uit te sluiten dat er geen kittens waren achtergebleven. Vervolgens had de geprolabeerde baarmoederstomp kunnen worden geamputeerd en na een herstelperiode alsnog de hysterectomie kunnen worden uitgevoerd.

5.6. Op grond van het voorgaande is de klacht naar het oordeel van het college gegrond voor zover het de ontoereikende inspectie van de baarmoeder en het abdomen betreft. In dat kader acht het college het opleggen van de maatregel van een waarschuwing passend. Voor het overige zijn de klachtonderdelen zoals die door klager zijn geformuleerd niet vast komen staan of vallen deze buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht. Dat de niet geprolabeerde baarmoederhoorn door beklaagde zou zijn afgebonden en hij daarmee de geboorte van een kitten onmogelijk zou hebben gemaakt, acht het college niet bewezen. Het college ziet onvoldoende grond om beklaagde het overlijden van de andere twee kittens aan te rekenen, terwijl het college niet treedt in de uit de stukken gebleken gespannen relatie tussen de dierenartsenpraktijk van beklaagde en die van de eigen dierenarts van klager. In ieder geval is onvoldoende gebleken dat beklaagde in de informatieverstrekking tekort is geschoten. Beklaagde heeft gesteld dat hem niet om een operatieverslag is gevraagd en ook voor de eigen dierenarts van klager geldt dat deze nader contact met beklaagde had kunnen opnemen voor informatie als dat noodzakelijk was.

5.7. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond, in voege als hiervoor onder rov. 5.6 beschreven;

geeft beklaagde een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs.  Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. 

mr. J.B.M. Keijzers                                             mr. G.J. van Muijen