ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0428 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/12

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0428
Datum uitspraak: 27-04-2012
Datum publicatie: 17-05-2012
Zaaknummer(s): 2011/12
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie: Klachtambtenaarzaak: Het voorschrijven van derde en vierde generatie antibiotica bij dieren is slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden aanvaarbaar, gelet op de resistentieproblematiek en het feit dat deze nieuwste groep antibiotica onmisbaar is voor de humane geneeskunde. Dergelijke antibiotica is hier uiterst lichtvaardig en ten onrechte ingezet. Het college weegt zwaar mee dat beklaagde als werkgever bij uitstek in de mogelijkheid verkeerde om het antibioticabeleid van de maatschap te bepalen, maar heeft nagelaten eenduidige richtlijnen te scheppen gericht op voorkomen van onjuist antibioticagebruik. Volgt geldboete van € 5.000,- waarvan € 3.000,= voorwaardelijk

de ambtenaar als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet op de uitoefening

van de diergeneeskunde 1990,

hierna: de klachtambtenaar

tegen

X

te A, België

hierna: beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het colle ge heeft kennisgenomen van het klaagschrift. Beklaagde is meermaals in de gelegenheid gesteld verweer te voeren, maar hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De zaak is mondeling behandeld op 30 maart 2012. Als gemachtigde van de klachtambtenaar is daarbij verschenen mevrouw mr. Y, vergezeld door mevrouw drs. Z. Beklaagde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, ter zitting niet verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat onder zijn medeverantwoordelijkheid op een kuikenbroederij ten onrechte antibiotica van de derde generatie (Excenel en Cevaxel) zijn voorgeschreven, die niet voor pluimvee waren geregistreerd. De klachtambtenaar heeft verzocht beklaagde daarvoor een onvoorwaardelijke geldboete op te leggen van € 1.000,=.

3. DE FEITEN

3.1. In februari 2010 heeft de Algemeen Inspectiedienst (hierna: AID) een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een melding dat op een kuikenbroederij grote hoeveelheden eendagskuikens via een sprayinstallatie werden behandeld met Excenel, een zogenoemd derdekeus antibioticum met de werkzame stof Ceftiofur.

3.2. Een van de eigenaren van de door de AID bezochte kuikenbroederij heeft bij zijn verhoor erkend dat het voorkwam dat eendagskuikens op zijn bedrijf een dergelijke behandeling kregen. Dit gebeurde door kratten met kuikens op een lopende band onder een vernevelingsinstallatie door te laten gaan. Volgens de eigenaar bepaalde hijzelf in overleg met de mede-eigenaar van het bedrijf in welke gevallen een koppel kuikens een behandeling kreeg. De afnemers werden van die behandeling niet op de hoogte gebracht. De betreffende eigenaar heeft tegenover de AID tevens verklaard dat hij niet wist dat het gebruik van Excenel bij kuikens en de toegepaste vernevelingsmethode niet geoorloofd waren.

3.3. Bij het onderzoek heeft de AID in de koelkast van de betreffende kuikenbroederij 26 flacons Cevaxel (REG.NL. 10500) en 3 flacons Excenel (REG.NL. 9915) aangetroffen. Op basis van de administratie van het bedrijf heeft de AID geconcludeerd dat er in de periode tussen 1 januari 2009 en 25 februari 2010 260 flacons van genoemde middelen aan het bedrijf waren geleverd, waarvan er 231 waren gebruikt. De middelen bleken afkomstig te zijn van de dierenartsenpraktijk van beklaagde en waren voorgeschreven op basis van zogenoemde off-label-use verklaringen. Bij de stukken bevinden zich in totaal 13 van dergelijke verklaringen, waarvan er 11 door een dierenarts in loondienst zijn ondertekend. Als redenen van toepassing van de middelen worden in de verklaringen vermeld: E-coli, Clostridium, luchtweginfectie, bacteriële infectie en gewrichtsontsteking.

3.4. De AID heeft vervolgens beklaagde gehoord, die mede namens de begeleidend dierenarts op het bedrijf in kwestie, die wegens overmacht niet aanwezig kon zijn bij het verhoor, een verklaring heeft afgelegd. Uit het proces-verbaal van het verhoor kan worden afgeleid dat beklaagde wist dat kuikens op het betreffende bedrijf middels een vernevelinsgmethode met Excenel of Cevaxel werden behandeld, hetgeen ook preventief gebeurde in verband met Escherichia coli ( E-coli), een bacterie die o.a. bij jonge kuikens dooierrestonsteking en bij oudere vleeskuikens luchtzakontsteking kan veroorzaken. Beklaagde heeft bij zijn verhoor tevens verklaard dat de eigenaren van de kuikenbroederij niet expliciet op de hoogte waren gebracht van het feit dat toediening middels verneveling bij pluimvee niet was toegelaten en dat de toepassingswijze in het verleden door een andere dierenartsenpraktijk was geïnitieerd en door zijn praktijk is overgenomen en voortgezet.

3.5. De AID heeft de verklaring van beklaagde op schrift gesteld en bij een later bezoek aan hem ter hand gesteld. Beklaagde heeft daarbij desgevraagd aangegeven geen behoefte te hebben om nog iets de verklaring toe te voegen. De verklaring is eveneens overhandigd aan de betrokken dierenarts die het bedrijf begeleidde, die daarop echter niet meer heeft gereageerd. De AID heeft van haar bevindingen en conclusies een berechtingsrapport opgemaakt voor de klachtambtenaar, die heeft besloten tot het indienen van de onderhavige klacht. Tegen de betreffende dierenarts in loondienst is eveneens een klacht ingediend.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft geen verweer gevoerd.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, waardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade heeft kunnen ontstaan (artikel 14 onder b van de WUD).

Ten algemene

5.2. Het college stelt voorop dat algemeen bekend mag worden verondersteld, ook reeds in de periode waarin de hier in het geding zijnde feiten zich hebben afgespeeld, dat het antibioticagebruik in de veehouderijsector de afgelopen jaren zorgwekkende vormen heeft aangenomen en dat het feit dat onnodig veel –middels koppelbehandeling ook gezonde- dieren daaraan worden blootgesteld een ernstig maatschappelijk probleem vormt, omdat het tot antimicrobiële resistentie leidt. Vanwege dit overmatig gebruik worden steeds meer bacteriën ongevoelig voor antibiotica en kunnen ernstige gevolgen voor de dier- en volksgezondheid ontstaan. In verband met residuen van antibiotica in producten voor humane consumptie en de toenemende ontwikkeling van resistentie is het overheidsbeleid dan ook nadrukkelijk gericht op terugdringing van het antibioticagebruik in de sector.

5.3. In het kader van die noodzakelijke vermindering van het antibioticagebruik in de veehouderijsector is een belangrijke rol weggelegd voor dierenartsen. Deze beroepsgroep is immers bij uitsluiting bevoegd is om diergeneesmiddelen, daaronder antibiotica (UDA-gekanaliseerd) voor te schrijven. Op hen rust dan ook de verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat overmatig, schadelijk en onnodig gebruik wordt voorkomen. Preventieve toepassing wordt in dat verband zeer onwenselijk geacht en het uitgangspunt bij een zorgvuldige beroepsuitoefening (de zogenoemde Goede Veterinaire Praktijk) dient te zijn dat alleen dan antibiotica wordt voorgeschreven als daartoe een onderbouwde veterinaire noodzaak bestaat, gebaseerd op voorafgaande diagnostiek.

5.4. De noodzaak voor een zorgvuldige en restrictieve toepassing geldt eens te meer voor de derde en vierde generatie Cefalosporinen. Deze nieuwste groep antibiotica geldt in de humane gezondheidszorg voor sommige aandoeningen bij zieke mensen als laatste redmiddel. Het betreft dus een reservemiddel dat wordt gebruikt als oudere antibiotica niet aanslaan. Om die reden is het uitermate belangrijk dat bacteriën tegen deze nieuwste groep antibiotica niet resistent worden, omdat anders in de toekomst sommige ernstige infecties bij mensen moeilijk of niet meer kunnen worden behandeld. Veehouders en dierenartsen dienen zich te realiseren hoe belangrijk en onmisbaar die antibiotica voor de humane gezondheidszorg zijn. Dit gegeven brengt mee dat van dierenartsen mag worden verlangd om slechts bij uitzondering derde generatie antibiotica voor te schrijven, in principe alleen als er geen alternatieven zijn.

Met betrekking tot de onderhavige klacht

5.5. Het college acht op basis van de stukken en de eigen verklaring die beklaagde tegenover de AID heeft afgelegd genoegzaam vast komen staan dat hij wist dat op de door zijn maatschap begeleide kuikenbroederij over een langere periode de antimicrobiële middelen Exenel en Cevaxel werden voorgeschreven en middels een vernevelingsmethode werden toegepast. De genoemde middelen bevatten als werkzame stof Ceftiofur, behorend tot de derde generatie Cefalosporen, waarmee dus uiterst terughoudend dient te worden omgegaan, in het licht van de geschetste resistentieproblematiek.

5.6. Het college heeft op basis van de zich in het dossier bevindende gegevens vastgesteld dat er in het jaar 2009 op de kuikenbroederij in kwestie diverse keren bij koppels kuikens laboratoriumonderzoek en gevoeligheidstesten zijn verricht. Evenzeer kan echter uit de verklaring van beklaagde tegenover de AID worden geconcludeerd dat toepassing van de bedoelde antibiotica met name ook preventief geschiedde, met name ter voorkoming van E-coli, dus zonder dat de kuikens vooraf door een dierenarts waren gezien en zonder dat er vooraf bacteriologisch laboratoriumonderzoek had plaatsgevonden.

5.7. Voorst zijn de in casu voorgeschreven derde generatie antibiotica -Exenel en Cevaxel- alleen geregistreerd voor toepassing bij varkens en runderen (voor luchtweginfecties en tussenklauwpanaritium) en niet voor toepassing bij pluimvee. Weliswaar bestaat er de zogenoemde ‘cascaderegeling’, gebaseerd op artikel 22 van het Diergeneesmiddelenbesluit, die het mogelijk maakt om diergeneesmiddelen die niet voor de eigen diersoort zijn geregistreerd toch te mogen toepassen, maar daarbij geldt dat daartoe een veterinaire noodzaak dient te bestaan en dat er in Nederland geen voor de eigen soort geregistreerde alternatieven beschikbaar zijn. In de onderhavige zaak is naar het oordeel van het college op geen enkele wijze gebleken, laat staan aannemelijk gemaakt, dat er een veterinaire noodzaak bestond om een niet voor de soort geregistreerd derde keus antibioticum in te zetten. Ter bestrijding van de bacteriën die middels microbiologisch onderzoek op de kuikenbroederij werden aangetoond -E-coli en Clostridium – althans voor de aandoeningen die deze bacteriën kunnen veroorzaken zijn er voldoende voor pluimvee geregistreerde middelen beschikbaar, zoals in het berechtingsrapport genoemd, daaronder Limoxin (REG.NL. 7282), Oxytetracycline (REG.NL. 8413) Dihydro (REG.NL. 8881), Ampisol (REG.NL. 1985), Ampicilline Trihydraat (REG.NL. 7773) en bijv.

Trimethosulfmix 50% (REG.NL. 7939). Aldus kan de cascaderegeling hier niet van toepassing worden geacht. Aan voorgaande conclusie doet niet af dat uit de overgelegde laboratoriumuitslagen kan worden afgeleid dat E-coli ook gevoelig is voor Ceftiofur, overeenkomstig de verklaring van beklaagde tegenover de AID. Uit de gevoeligheidstesten zijn immers ook andere werkzame stoffen tegen de aangetroffen bacteriën gebleken, die aanwezig zijn in diergeneesmiddelen die voor pluimvee en vleeskuikens zijn geregistreerd. 

5.8. Hiernaast geldt dat de antimicrobiële middelen Excenel en Cevaxel volgens de registratiebeschikking intramusculair per injectie dienen te worden toegepast. Beklaagde wist althans behoorde te weten dat toepassing middels verneveling niet in de bijsluiter staat vermeld en het college acht verwijtbaar dat zonder valide reden en schijnbaar achteloos van de voorgeschreven toedieningsvorm is afgeweken. Beklaagde was blijkens zijn verklaring tegenover de AID van een en ander op de hoogte en heeft verklaard dat het een gebruik betrof dat in het verleden door een andere dierenartsenpraktijk was geïnitieerd en door zijn praktijk is overgenomen en voortgezet. Volgens zijn eigen verklaring waren de eigenaren van de kuikenbroederij niet geïnformeerd omtrent de afwijkende toepassing(swijze).

5.9. Beklaagde heeft de betreffende antibiotica wellicht niet persoonlijk voorgeschreven, maar hij wist als werkgever van de gang van zaken en hij kan aldus voor het gevoerde antibioticabeleid op het bedrijf in kwestie medeverantwoordelijk worden gehouden. Het college weegt in dat kader zwaar mee dat beklaagde als werkgever bij uitstek in de mogelijkheid verkeerde om het antibioticabeleid van de maatschap op de verschillende bedrijven te bepalen en eenduidige richtlijnen binnen zijn praktijk te scheppen gericht op voorkomen van onjuist en onnodig antibioticagebruik. Beklaagde heeft dit nagelaten en de toepassing op dit bedrijf juist onderschreven en niets ondernomen om het beleid ten goede te keren.Overigens heeft de dierenarts in loondienst die de antibiotica feitelijk voorschreef in de procedure tegen hem betoogd in opdracht van beklaagde te hebben gehandeld.

5.10. Op grond van het voorgaande staat naar het oordeel van het college vast dat onder medeverantwoordelijkheid van beklaagde zonder gebleken veterinaire noodzaak uiterst lichtvaardig en ten onrechte ook preventief antibiotica van de derde generatie zijn voorgeschreven. Beklaagde heeft deze werkwijze in zijn hoedanigheid van werkgever ten onrechte toegestaan, verdedigd en laten voortduren en geen blijk gegeven van het besef dat de werkwijze op korte en langere termijn schadelijk kan zijn voor dier en mens, in het licht van de bestaande resistentieproblematiek. Op grond van het voorgaande acht het college de klacht gegrond en het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

legt beklaagde een geldboete op van € 5.000, = waarvan € 3.000,= voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub c en artikel 17 lid 1 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. 

mr. J.B.M. Keijzers                                                     mr. G.J. van Muijen