ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0427 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/97

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0427
Datum uitspraak: 27-04-2012
Datum publicatie: 17-05-2012
Zaaknummer(s): 2010/97
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde zou gezwel in de buik van een kat hebben gemist. Klacht stuit af op gebrek aan bewijs. Ongegrond.

X, klaagster

tegen

Y

te A., beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De zaak is mondeling behandeld op 30 maart 2012. Beklaagde was aanwezig. Klaagster heeft zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij de kat van klaagster niet naar behoren heeft onderzocht en een gezwel in de buik heeft gemist.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een Europese korthaar met de naam XXXXX, die uit een asiel vandaan kwam en vanaf eind augustus 2010 aan klaagster in eigendom toebehoorde. Beklaagde verricht(te) diergeneeskundige werkzaamheden voor het betreffende asiel.

3.2. De kat kreeg na plaatsing bij klaagster diarreeklachten. In verband hiermee heeft op 8 september 2010 een consult plaatsgevonden. Beklaagde heeft de kat onderzocht en een antibioticum (Stomorgyl) voorgeschreven. Besloten werd om de kat op te nemen in het asiel vanwege zindelijkheidsproblemen bij klaagster thuis.

3.3. De diarreeproblemen hielden echter aan en toen bij andere katten op het asiel diarree door wormbesmetting werd geconstateerd, heeft beklaagde op 15 september 2010 een ontwormmiddel in tabletvorm (Drontal) aan de kat van klaagster voorgeschreven en was hij blijkens de patiëntenkaart voornemens om een ontlastingsonderzoek te doen als er geen verbetering zou optreden. Naar het college uit de stukken heeft begrepen waren de ontlastingsproblemen enkele dagen later verholpen. In de daarop volgende weken ging het met de kat bij klaagster thuis redelijk, met dien verstande dat hij weinig at en mager werd.

3.4. Op 13 oktober 2010 heeft klaagster beklaagde geconsulteerd omdat de kat al twee dagen niet had gegeten en geen ontlasting had. Beklaagde heeft de kat onderzocht en daarbij lichte verhoging en een ontstoken keel vastgesteld. De kat heeft een injectie Voreen/Oxytetra toegediend gekregen en klaagster kreeg tabletten Doxoral mee voor toediening thuis. Het betrof een kuur van tenminste 5 dagen, die zonodig kon worden herhaald.

3.5. Op 17 oktober 2010 bleek de conditie van de kat te zijn verslechterd en heeft klaagster haar eigen dierenarts geconsulteerd. Deze kwam blijkens de patiëntenkaart bij haar onderzoek tot de conclusie ‘groot gezwel voorin voelbaar’. De gezondheidssituatie van de kat was zodanig slecht, dat is besloten tot euthanasie.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster.

5.2. Het college kan beklaagde in beginsel volgen als het gaat om de ingestelde behandeling van de kat nadat deze bij het consult op 8 september 2010 met diarreeklachten werd aangeboden. De kat is na onderzoek weer opgenomen in het asiel, heeft antibiotica en vervolgens nog een ontwormkuur gekregen en uit de stukken is genoegzaam gebleken dat de diarreeklachten op of omstreeks 17 september 2010 waren verdwenen.

5.3. Bij het consult op 13 oktober 2010 had de kat al twee dagen niet meer gegeten en geen ontlasting meer gehad. Beklaagde heeft in de stukken en ter zitting gesteld bij zijn algemeen klinisch onderzoek geen andere afwijkingen te hebben kunnen vast stellen dan lichte verhoging en een keelontsteking, waarvoor een antibioticumkuur is voorgeschreven voor 5 dagen, die zonodig met dezelfde periode kon worden verlengd. De vraag is echter of het veterinair handelen van beklaagde bij dit consult naar behoren is geweest, in aanmerking genomen dat de kat ongeveer 5 dagen nadien ernstig ziek bij de eigen dierenarts werd aangeboden die een ‘gezwel voorin’ waarnam, waarna euthanasie heeft plaatsgevonden.

5.4. Voor het antwoord op die vraag is voor het college doorslaggevend of beklaagde bij zijn algemeen klinisch onderzoek tijdens de consulten de buik van de kat heeft gepalpeerd. Bij klachten als diarree en niet eten ligt een onderzoek van het digestieapparaat immers in de rede. Desgevraagd heeft beklaagde ter zitting verklaard dat bij een algemeen onderzoek bij een kat door hem altijd een buikpalpatie wordt uitgevoerd. Gelet hierop en hoewel klaagster in de stukken lijkt te beweren dat dit bij het consult op 13 oktober 2010 niet is gebeurd, kunnen de feiten op dit punt niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Gelet op de tegenstrijdige lezingen kan niet worden uitgesloten dat beklaagde, zoals hij heeft gesteld, de buik van de kat heeft gepalpeerd en geen afwijken of bijzonderheden heeft vastgesteld.

5.5. Als zou worden uitgegaan van de situatie dat er buikpalpatie heeft plaatsgevonden, hetgeen dus niet uitgesloten kan worden, is het de vraag welke conclusies daaraan moeten worden verbonden. In dat kader geldt dat er na het overlijden van de kat geen sectie is verricht en er strikt genomen dus geen zekerheid bestaat omtrent de oorzaak van de plotselinge verdere verslechtering van de kat, noch omtrent de aard van de door de eigen dierenarts gevoelde dikte in de buik. Dit brengt mee dat iedere bewering of aanname daaromtrent in wezen speculatief is. Het zou inderdaad zo kunnen zijn dat beklaagde de dikte in de buik heeft gemist, maar anderzijds kan niet worden uitgesloten dat het een gezwel is geweest dat zich erg snel heeft ontwikkeld dan wel dat het iets anders dan een tumoreus gezwel is geweest. Per saldo kan door het college slechts worden geconcludeerd dat er door de eigen dierenarts een dikte c.q. gezwel in de buik is gevoeld en dat de kat na het laatste consult bij beklaagde vervolgens dermate is verslechterd dat is besloten tot euthanasie. Bij deze stand van zaken stuit de klacht af op gebrek aan bewijs en is onvoldoende komen vast te staan dat beklaagde ten aanzien van de kat van klaagster veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. 

Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.  

mr. J.B.M. Keijzers                                                     mr. G.J. van Muijen