ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0426 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/90

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0426
Datum uitspraak: 30-03-2012
Datum publicatie: 18-04-2012
Zaaknummer(s): 2011/90
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Klachtambtenaarzaak: Antedateren visiteformulier. Dierenarts opereert koe en gebruikt anesthesiemiddel op grond waarvan wachttijd voor de slacht geldt van 28 dagen. Onder druk van veehouder wordt een visiteformulier afgegeven met een eerdere operatiedatum, dit alles om die wachttermijn te omzeilen. Volgt berisping, onder meer omdat beklaagde in het strafrechtelijke traject reeds € 1.500,= aan het OM heeft betaald.

de ambtenaar als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet op de uitoefening

van de diergeneeskunde 1990,

hierna: de klachtambtenaar

tegen

Y,

hierna: beklaagde

 

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Beklaagde heeft verzocht om de zaak schriftelijk af te doen, waarmee de klachtambtenaar heeft ingestemd. Het college heeft de zaak op 23 februari 2012 in raadkamer besproken. De uitspraakdatum is bepaald op heden.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde een visiteformulier heeft geantedateerd. De klachtambtenaar heeft verzocht beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete van € 1.000,= op te leggen.

3. DE FEITEN

3.1. Op 11 februari 2011 werd door een veehandelaar op een slachthuis in het noorden van het land een koe met een operatiewond in de linkerbuikwand aangevoerd. Volgens het bijbehorende VKI-formulier (Voedselketeninformatie slachtrund), ingevuld door de veehouder, bevond de koe zich niet binnen de wettelijke wachttermijn voor vlees in verband met toegediende diergeneesmiddelen en was de koe in de periode van 35 dagen voordien niet ziek geweest en/of behandeld met diergeneesmiddelen.

3.2. Omdat de operatiewond er vers uitzag en de toezichthoudend dierenarts op het slachthuis bedenkingen had omtrent hetgeen er op het VKI-formulier stond vermeld, heeft deze wel toestemming gegeven om de koe te slachten, maar verzocht vooralsnog geen goedkeuringsstempels op het karkas te plaatsen, in afwachting van nader te verrichten onderzoek. Na de slachting is het karkas onderzocht en bleek sprake van ontstoken darmen en milt, peritonitis en was ook de wond van binnen ernstig ontstoken. De ziekteverschijnselen waren van dien aard dat de koe voor humane consumptie is afgekeurd.

3.3. Uit nader onderzoek door de (n)VWA is gebleken dat de koe op 2 februari 2011 door beklaagde was geopereerd. Beklaagde had vastgesteld dat de koe, die op dat moment ongeveer zes maanden drachtig was, een gedraaide baarmoeder had. Bij de operatie heeft beklaagde het kalf, dat overleden bleek te zijn, uit de baarmoeder gehaald. Beklaagde heeft tevens de draaiing van de baarmoeder verholpen, de operatiewond gesloten en de koe intraveneus een antibioticum toegediend. Vanwege tijdgebrek heeft beklaagde na de ingreep niet direct een visiteformulier opgemaakt.

3.4. Voorafgaande aan genoemde operatie is de koe verdoofd met Lidocaïne 2% + Adrenaline (REG NL 8632), een anesthesiemiddel dat niet voor runderen maar voor katten en honden is geregistreerd. Dit bracht mee dat er een wachttermijn van 28 dagen gold voor het slachten van de koe, overeenkomstig het bepaalde in artikel 24 lid 2 van het Diergeneesmiddelenbesluit. De wachttijd zou in dit geval dus op 2 maart 2011 zijn verstreken en eerst dan zou de koe voor slachting kunnen worden aangeboden.

3.5. In de week na de operatie, te weten op 7 februari 2011 en op 10 februari 2011 heeft beklaagde telefonisch contact gehad met de veehouder. Daarbij heeft de veehouder, die de in acht te nemen wachttermijn voor het slachten van de koe kennelijk niet wilde afwachten, er bij beklaagde op aangedrongen om alsnog een visiteformulier te verstrekken met een eerdere behandeldatum. Beklaagde heeft uiteindelijk per e-mail een visiteformulier naar de veehouder verzonden waarin is vermeld dat de koe op 15 januari 2011 is geopereerd, waar die operatie feitelijk op 2 februari 2011 heeft plaatsgevonden. Op het visiteformulier is overigens niet vermeld welk anesthesiemiddel door beklaagde bij de operatie is toegepast.

3.6. De (n)VWA heeft van haar bevindingen verslag gedaan in een berechtingsrapport, dat naar de klachtambtenaar is gestuurd, die heeft besloten tot het indienen van een klacht.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de uitoefening van haar beroep, waardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade heeft kunnen ontstaan, een en ander als bedoeld in artikel 14, onderdeel b, van de WUD.

5.2. De zaak is in zoverre eenvoudig dat er geen discussie is over de feiten en dat beklaagde heeft erkend dat zij het betreffende visiteformulier bewust heeft voorzien van een aangepaste operatiedatum. Ook staat vast dat beklaagde wist welk belang de veehouder had bij een antegedateerd visiteformulier, te weten om de keuringsdierenartsen op het slachthuis te misleiden en een koe te laten slachten, die op basis van de wettelijke regelgeving (nog) niet geslacht had mogen worden. De koe is op 11 februari 2011, derhalve 9 dagen na de operatie op het slachthuis aangeboden, waar een periode van 28 dagen had moeten worden gewacht.

5.3. Beklaagde heeft met het antedateren van het bedoelde visiteformulier het risico geschapen dat een dier in de voedselketen terecht zou komen, die daar niet geschikt voor was, met alle mogelijke schadelijke gevolgen voor de voedselveiligheid en volksgezondheid van dien. Het college wijst op de post mortem geconstateerde ziekteverschijnselen. Dat het karkas op het slachthuis alsnog voor humane consumptie werd afgekeurd, doet aan de verwijtbaarheid van de handelwijze van beklaagde niet af. In dat verband gaat het college tevens voorbij aan het betoog dat het valselijk door de veehouder ingevulde VKI-formulier de basis is geweest voor acceptatie van de koe op het slachthuis. De handelaar c.q. veehouder hadden het door beklaagde opgemaakte visiteformulier immers achter de hand. Naar het oordeel van het college is beklaagde dan ook mede debet aan het feit dat er een frauduleuze poging is ondernomen om deze koe vroegtijdig te laten slachten en heeft zij deze kwalijke gang van zaken gefacilliteerd. Er zijn voorts geen toereikende argumenten aangevoerd op grond waarvan van beklaagde in redelijkheid niet gevergd kon worden tegen de door de veehouder op haar uitgeoefende druk bestand te zijn.

5.4. In zijn algemeenheid geldt dat aan verklaringen van dierenartsen in het maatschappelijk verkeer veel geloof wordt gehecht. Van dierenartsen mag dan ook worden verwacht dergelijke verklaringen naar waarheid, eer en geweten in te vullen en op dergelijke verklaringen dient naar het oordeel van het college zonder meer te kunnen worden vertrouwd. De handelwijze van beklaagde doet ernstig afbreuk aan het vertrouwen in het functioneren van de beroepsgroep en brengt de gezondheidszorg voor dieren in diskrediet. Het college acht de klacht dan ook gegrond.

Met betrekking tot de op te leggen maatregel

5.5. Het college houdt rekening met het feit dat beklaagde haar fout onmiskenbaar heeft toegegeven en berouw heeft getoond. Uit de stukken is verder gebleken dat zij ook door haar werkgever op de gang van zaken is aangesproken. Beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de arbeidsrelatie geruime tijd onder grote druk heeft gestaan en dat zij lering heeft getrokken uit het gebeurde. Het college heeft op basis van hetgeen door beklaagde in de stukken naar voren is gebracht niet de overtuiging dat zij zich in de toekomst wederom aan een soortgelijke gedraging schuldig zal maken. Ten slotte houdt het college rekening met het feit dat tegen beklaagde terzake deze kwestie ook strafrechtelijke vervolging is ingesteld. Gebleken is dat zij voor dezelfde gedraging reeds een substantiële geldbedrag in de vorm van een transactievoorstel ad € 1.500,= aan het Openbaar Ministerie heeft voldaan. De vorengenoemde feiten en omstandigheden in aanmerking nemend is het college van oordeel dat in de onderhavige tuchtprocedure met een berisping kan worden volstaan. Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een berisping, als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub b, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs.  Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                       mr. G.J. van Muijen