ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0425 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/59

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0425
Datum uitspraak: 30-03-2012
Datum publicatie: 18-04-2012
Zaaknummer(s): 2011/59
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde zou euthanasie kat onjuist hebben uitgevoerd. Het kan echter niet altijd worden voorkomen dat het toedienen van premedicatie middels een injectie in de rugspier een pijnreactie teweeg brengt. Ongegrond.

X, klaagster

tegen

Y,..beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling stond geagendeerd op 23 februari 2012. Geen van partijen is verschenen. De uitspraakdatum is bepaald op heden.

2. DE KLACHT

De klacht heeft betrekking op de wijze waarop beklaagde de kat van klaagster heeft geëuthanaseerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een Europese korthaar met de naam XXXXXX, geboren 1 juni 1995. De kat leed al geruime tijd aan botkanker en was qua gezondheid gaandeweg dermate verslechterd dat klaagster en haar partner hebben besloten het dier te laten inslapen.

3.2. Op 31 mei 2010 is beklaagde tezamen met zijn assistente op verzoek bij klaagster thuis gekomen om de kat te euthanaseren. Na een inleidend gesprek heeft beklaagde de kat middels een injectie premedicatie toegediend in de rugspier. Hierop reageerde de kat gillend en probeerde te vluchten. De assistente heeft de kat vervolgens opgepakt en de kat is op de schoot van klaagster dan wel op een stoel in slaap geraakt. Even later is door beklaagde een aanvullende injectie met Diazepam gegeven om de kat nog dieper in slaap te laten komen. Vervolgens heeft beklaagde een laatste intracardiale injectie toegediend, waarna de kat is overleden.

3.3. De lezingen van partijen lopen uiteen waar het gaat om de vraag of de kat tijdens het euthanasieproces bij klaagster op schoot heeft gelegen. Volgens beklaagde is de kat na de eerste injectie door de assistente bij klaagster op schoot gelegd en ingeslapen en heeft de kat bij het toedienen van de injectie met Diazepam en de laatste intracardiale injectie op de armleuning van de stoel van klaagster gelegen. Klaagster stelt daarentegen dat, anders dan zij had gewild, de kat tijdens het gehele euthanasieproces niet op haar schoot heeft gelegen.

3.4. Klaagster kan zich niet verenigen met de wijze waarop het euthanasieproces is verlopen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster.

5.2. Het college stelt voorop dat het euthanasieproces van een dier voor diereigenaren doorgaans een emotionele en belastende gebeurtenis is, op grond waarvan van de betrokken dierenarts mag worden verwacht voorzichtig en zorgvuldig te werk te gaan. Dit neemt evenwel niet weg dat vooraf nimmer kan worden gegarandeerd dat een euthanasieproces perfect verloopt.

5.3. Zoals vermeld lopen de lezingen uiteen waar het gaat om de vraag of de kat tijdens het euthanasieproces bij klaagster op schoot heeft gelegen, zoals zij kennelijk wenste. Behalve dat de feiten op dit punt dus niet kunnen worden vastgesteld, is het de vraag of deze kwestie aan de orde kan komen in de onderhavige procedure, waar uitsluitend klachten van diergeneeskundige aard worden behandeld. In ieder geval heeft beklaagde er naar het oordeel van het college om een begrijpelijke en verdedigbare reden voor gekozen om de injecties aan de kat niet op schoot van klaagster toe te dienen, namelijk om ‘prikincidenten’ en plotselinge afweerbewegingen van de kat te voorkomen, in ogenschouw genomen dat de gebruikte diergeneesmiddelen ook voor de mens gevaarlijk kunnen zijn.

5.4. Het college overweegt voorts dat de door beklaagde toegepaste wijze van euthanaseren, waarbij een dier eerst middels een intramusculaire injectie wordt gesedeerd en vervolgens intracardiaal een letale injectie krijgt toegediend, volstrekt gangbaar en binnen de diergeneeskunde algemeen aanvaard is. Er zijn verder geëigende diergeneesmiddelen toegepast (Vetranquil / Ketamine / Diazepam / Euthasol) en het is niet ongebruikelijk om de injectie met premedicatie in een rugspier van een dier toe te dienen. Niet gebleken is dat dit niet juist is geschied en dat beklaagde bijv. een botwervel zou hebben geraakt, terwijl niet verwijtbaar kan worden geacht dat er soms extra premedicatie moet worden toegediend. Het kan voorts helaas niet altijd worden voorkomen dat een intramusculaire injectie een pijnreactie teweeg brengt, hetgeen hier kennelijk het geval is geweest, hoe naar en vervelend dit voor een diereigenaar ook is. Beklaagde heeft gecontroleerd of de kat voldoende diep onder narcose was geraakt en hij is vervolgens tot euthanasie overgegaan. Op grond van het voorgaande heeft het college geen aanwijzingen die de conclusie rechtvaardigen dat er door beklaagde in deze veterinair onjuist en verwijtbaar is gehandeld. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                       mr. G.J. van Muijen