ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0423 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/37

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0423
Datum uitspraak: 30-03-2012
Datum publicatie: 05-04-2012
Zaaknummer(s): 2011/37
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt verweten operaties terzake een Cherrie Eye bij een Engelse Bulldog onjuist te hebben uitgevoerd. Niet bewezen is echter dat beklaagde bij de operaties veterinair gezien fouten heeft gemaakt. Bij de toegepaste techniek is soms slechts een suboptimaal resultaat te bereiken. Ongegrond.

X,  klager

tegen

Y, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft op 26 januari 2012 plaatsgevonden. Klager was daarbij aanwezig. Beklaagde is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij nalatig heeft gehandeld bij de uitvoering van enkele operaties bij de hond van klager, die verband hielden met de aanwezigheid van een zogeheten ‘Cherry Eye’ beiderzijds.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De klacht heeft betrekking op de hond van klager, een Engelse Bulldog (teef), geboren 3 februari 2010.

3.2. Op 14 mei 2010 is de hond door beklaagde geopereerd in verband met een Cherry Eye (prolaps van de derde ooglidklier) aan de linkerzijde. Dit is geschied volgens de techniek van Morgan, waarbij de klier onder het slijmvlies van het derde ooglid is weggehecht. Beklaagde heeft gebruik gemaakt van hechtdraad Vicryl 6.0.

3.3. Op 22 juni 2010 is de hond in verband met recidiverende klachten voor een tweede keer aan het linkeroog geopereerd. Uit de stukken heeft het college tevens afgeleid dat de hond toen ook aan de rechterzijde terzake een Cherry Eye een chirurgische behandeling heeft ondergaan. Naar klager stelt moest ook die operatie aan het rechteroog later voor een tweede keer over worden gedaan.

3.4. Tussen partijen is onenigheid ontstaan over het resultaat van de uitgevoerde operaties. Klager heeft zich op 27 november 2010 tot een andere dierenarts gewend voor een second opinion. Die concludeerde dat er sprake was van conjunctivitis en dat er aan een zijde nog een stukje uitpuilend klier zichtbaar was. Er zijn oogdruppels en oogzalf voorgeschreven.

3.5. Op aanraden van de werkgever van beklaagde heeft klager de kwestie in februari 2011 voorgelegd aan de universiteitskliniek in Utrecht, om uitsluitsel te krijgen over de vraag of beklaagde medische fouten had gemaakt. Aldaar is onder meer geconstateerd dat er sprake was van een laterale neiging tot entropion, uitgebreide distichiasis en ectopische ciliën in de palpebrale conjunctiva van het bovenlid, waarbij het oogslijmvlies rood, gezwollen en ontstoken was. Een klier was nog gedeeltelijk geprolabeerd. Een operatie om dit te verhelpen werd afgeraden omdat dit klinisch onnodig was en een complicatierisico meebracht. Alle zichtbare distichiën en ectopische ciliën zijn verwijderd en er is medicatie voorgeschreven in de vorm van oogdruppels en oogzalf, in de verwachting dat de geringe klierprolaps zou verminderen bij verbetering van de conjunctivitisverschijnselen. Klager heeft gesteld dat hij de hond ook thans nog dagelijks oogdruppels toedient omdat bij het achterwege laten daarvan geïrriteerde en schrale ogen ontstaan.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager.

5.2. Ter zitting heeft klager desgevraagd verklaard dat zijn klacht alleen is gericht tegen het resultaat en de uitvoering van de operaties en dat beklaagde voor het overige geen verwijten worden gemaakt.

5.3. Het college stelt voorop dat de verslaglegging met betrekking tot hetgeen er door beklaagde aan onderzoek en behandelingen is verricht sterk te wensen overlaat. Zo zijn er twee patiëntenkaarten in het geding gebracht die niet geheel op elkaar aansluiten en waaruit blijkt dat er verspreid over twee kaarten – onder de naam ‘XXXXX’ en onder de naam ‘pups’- verslag van de behandelingen is gedaan. Hoewel het college niet de overtuiging heeft dat er gegevens zijn achtergehouden, is aan de hand van de verslaglegging niet duidelijk geworden op welke data nu welke handelingen c.q. operaties hebben plaatsgevonden. Beklaagde wordt aanbevolen om de patiëntenadministratie te verbeteren. Nu zij niet heeft weersproken dat er aan beide ogen twee operaties terzake een Cherry Eye zijn uitgevoerd, gaat het college daar vanuit. Het college gaat er tevens vanuit dat die operaties in de periode tussen 14 mei 2010 en 13 augustus 2010 hebben plaatsgevonden.

5.4. Klager heeft in de onderhavige procedure enkele foto’s in het geding gebracht, waarop de ogen van de hond te zien zijn. Ter zitting heeft hij verklaard dat de foto’s zijn gemaakt op 26 november 2010, de dag voorafgaande aan de dag waarop hij naar een andere dierenarts ging voor een second opinion. Het college gaat er aldus vanuit dat de betreffende foto’s het resultaat weergeven van de door beklaagde uitgevoerde operaties aan beide ogen.

5.5. Op die overgelegde foto’s valt naar het oordeel van het college in ieder geval aan beide zijden geen Cherry Eye meer waar te nemen. Wel blijkt in enigerlei sprake van rode ogen, mogelijk als gevolg van entropion of distichiasis. Dit soort afwijkingen zijn evenwel frequent voorkomend bij het brachycefale ras waartoe de hond behoort. Voor zover de oogleden iets verdikt althans het derde ooglid met name links wat prominenter in beeld is dan klager kennelijk gewenst had en de rand van de membrana nictitans wellicht iets meer zichtbaar is dan voorheen, sluit het college zich aan bij de visie van de door klager geraadpleegde oogspecialist van de universiteitskliniek, waar deze stelt dat het eindresultaat enigszins suboptimaal is, maar dat dit niet het gevolg hoeft te zijn van een medische fout. Bij dit soort operaties kan soms niet meer dan een suboptimaal resultaat worden bereikt en het optreden van recidieven is volgens de specialist bij de toegepaste techniek en bij andere technieken een bekend gegeven. Beklaagde heeft de zogeheten Morgan-methode toegepast, een techniek die niet als veterinair onjuist kan worden beschouwd en ook niet ter discussie is gesteld. Ten aanzien van het gebruikte hechtmateriaal kan naar het oordeel van het college eveneens niet worden geconcludeerd dat er door beklaagde veterinair onjuist is gehandeld, ook al heeft de dierenarts die de second opinion heeft verricht kennelijk een voorkeur voor ander hechtdraad. Beide hechtmaterialen hebben voor- en nadelen. Ten slotte zij opgemerkt dat beklaagde terecht heeft aangevoerd dat op basis van de in het geding gebrachte stukken niet kan worden geconcludeerd dat andere dierenartsen of haar werkgever zouden hebben verklaard dat beklaagd veterinair nalatig heeft gehandeld.

5.6. De conclusie is dan dat niet is komen vast te staan dat beklaagde bij de uitvoering van de bedoelde operaties verwijtbare fouten heeft gemaakt en dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen