ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0422 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/18

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0422
Datum uitspraak: 30-03-2012
Datum publicatie: 05-04-2012
Zaaknummer(s): 2011/18
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: .Beklaagde, specialist in opleiding,  wordt onder meer verweten dat zij ten onrechte heeft geweigerd een hond met hernia in het weekend te opereren. Ongegrond, op basis van het verrichte klinisch en neurologisch onderzoek was er nog pijnperceptie aanwezig en beklaagde heeft de neurologische richtlijnen op de kliniek gevolgd.

X ,  klaagster

tegen

Y ,  beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 februari 2012. Klaagster was aanwezig, tezamen met haar partner. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat zij ten aanzien van de hond van klaagster een verkeerde diagnose heeft gesteld, de hond ten onrechte niet terstond heeft geopereerd en daarnaast wezenlijke informatie zou hebben verzwegen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Parson Russell terri ër (teef) met de naam XXXXX, geboren 29 oktober 2001.

3.2. Op 27 juni 2009 is de hond tijdens een terugreis van vakantie in Duitsland gewond geraakt. Bij een balspel tijdens een tussenstop maakte de hond een vreemde sprong, gilde en zakte door de poten. Volgens klaagster kon de hond niet meer staan en geen stap meer zetten, hingen de achterpoten slap onder het lijf en stak de hond de voorpoten vooruit.

3.3. Een Duitse dierenarts heeft de hond onderzocht en een volledige paralyse van de beide achterpoten vastgesteld alsmede het zogenoemde Schiff Sherrington fenomeen aan de voorpoten. De hond heeft medicatie toegediend gekregen en klaagster heeft ter zitting verklaard dat de hond een nacht ter observatie opgenomen is geweest. De volgende dag waren de symptomen onverminderd en leek sprake van een ernstige hernia. De Duitse dierenarts heeft doorverwijzing geadviseerd voor het maken van een scan en een operatie. Klaagster stelt dat de Duitse dierenarts haar beeldvorming middels een zogeheten myelogram heeft afgeraden.

3.4. De Duitse dierenarts heeft verwijzing naar een gespecialiseerde kliniek in Duitsland voorgesteld, maar klaagster koos er voor om naar de faculteit diergeneeskunde van de universiteit in Utrecht te gaan. Zij kon die zondag telefonisch echter alleen contact krijgen met een dierverzorger op de faculteit, die haar te kennen gaf dat de verwijzend dierenarts telefonisch contact diende op te nemen met de dienstdoende dierenarts op de universiteitskliniek.

3.5. Het college heeft uit het verhandelde ter zitting begrepen dat, toen klaagster onderweg naar de universiteitskliniek was, er telefonisch contact is geweest tussen de verwijzend dierenarts en beklaagde als de dienstdoende dierenarts op de universiteitskliniek. Over de precieze inhoud van dat gesprek lopen de lezingen van partijen uiteen.

3.6. Aangekomen op de universiteitskliniek hebben partijen met elkaar gesproken en heeft beklaagde de hond onderzocht. Haar bevindingen kwamen erop neer dat nadere beeldvorming en zonodig een operatie in de rede lagen. Beklaagde heeft op voorhand een operatie ingepland voor dinsdag en klaagster geadviseerd om de hond op de kliniek achter te laten. Er is tussen partijen gesproken over het eventueel maken van een myleogram voor de operatie, waarbij klaagster te kennen gaf dat zij dit niet wilde. De hond heeft medicatie (T emgesic en Tramadol) toegediend gekregen en klaagster is naar huis gegaan.

3.7. Thuisgekomen heeft klaagster, niet tevreden over het feit dat haar hond op de universiteitskliniek die zondag niet direct werd geopereerd, een andere gespecialiseerde dierenarts benaderd. Op diens advies is de hond diezelfde zondagavond van de universiteitskliniek opgehaald. De opvolgend dierenarts heeft de volgende ochtend een volledige paralyse van de achterpoten vastgesteld alsmede het Schiff-Sherrington syndroom aan de voorpoten. De hond heeft elders een MRI-scan ondergaan en is die maandag geopereerd. Volgens klaagster kan de hond sedertdien weer lopen, maar kampt het dier nog steeds met gebreken in die zin dat het dier niet kan zitten, rennen, springen, trappen lopen en daarnaast onzindelijk is.

3.8. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting heeft het college begrepen dat er door de universiteitskliniek een incassoprocedure is gestart terzake de onbetaald gebleven kosten van het consult en de opname op 28 juni 2009 en dat de kantonrechter de nota heeft gematigd, kennelijk omdat er voorafgaande aan het consult niet duidelijk over de hoogte van de kosten was gesproken en er geen algemene voorwaarden waren verstrekt.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster.

5.2. Het college stelt voorop dat klaagster die bewuste zondag op eigen initiatief naar de universiteitskliniek in Utrecht is afgereisd zonder dat zij vooraf uitsluitsel had over de vraag of de hond aldaar direct zou worden geopereerd, in welke veronderstelling zij kennelijk verkeerde. Naar het oordeel van het college mocht klaagster daar echter niet zonder meer op vertrouwen. Voor zover de verwijzend dierenarts in Duitsland de mening was toegedaan dat chirurgisch ingrijpen geen uitstel kon velen, betekent zulks nog niet dat beklaagde daar zonder meer mee in diende te stemmen. Beklaagde heeft in haar hoedanigheid van specialist in opleiding een eigen verantwoordelijkheid om te bepalen of een diagnose juist is en welk beh andelplan het meest aangewezen is, een en ander binnen de beleidskaders van haar werkgever. Beklaagde betwist overigens tegenover de verwijzend dierenarts uit Duitsland enige toezegging te hebben gedaan.

5.3. De vraag die zich vervolgens aandient is of beklaagde nalatig heeft gehandeld door de hond niet als een spoedpati ë nt aan te merken en niet direct een MRI-scan te laten maken en zonodig tot een spoedoperatie te besluiten. In dat verband geldt allereerst dat beklaagde gebonden was aan het op de universiteitskliniek geldende beleid. Dat beleid houdt blijkens de stukken in dat er in de nacht en in het weekend terzake aangeboden dieren met een hernia alleen met spoed beeldvormend onderzoek wordt gedaan en zonodig wordt geopereerd, als uit het klinisch onderzoek blijkt dat er bij het dier geen pijnperceptie aanwezig is.

5.4. Mede in het kader van de inschatting of direct chirurgisch ingrijpen geboden was, heeft beklaagde een anamnese afgenomen, een algemeen klinisch onderzoek verricht alsmede een volledig neurologisch onderzoek gedaan. Het college heeft geen concrete aanwijzingen die de conclusie rechtvaardigen dat deze onderzoeken niet naar behoren zouden zijn geweest, ook al kwamen de verwijzend en opvolgend dierenartsen tot iets andere bevindingen. Het college gaat er aldus vanuit dat beklaagde bij haar onderzoeken heeft vastgesteld dat er sprake was van spinale reflexen, een diepe pijnperceptie en van een gedeeltelijke verlamming van de achterpoten, zoals op het onderzoeksformulier genoteerd, en dat de verschijnselen van Schiff Sherington op dat moment niet of niet manifest aanwezig waren.

5.5. Het door beklaagde bij haar onderzoeken gebruikte formulier is voor derden mogelijk lastig te interpreteren, maar feitelijk alleen voor intern gebruik bedoeld. Het college heeft zelf uit de aangekruiste hokjes op het formulier begrepen dat de hond een afwijkende houding had in die zin dat zij alleen kon liggen en zitten en dus niet kon staan. Ook qua pijnperceptie begrijpt het college het onderdeel op het formulier aldus dat deze aanwezig was en onder de kop ‘Interpretatie / Conclusie’ staan naar het oordeel van het college voldoende duidelijk de problemen ( acute ernstige parese posterior ), interpretatie ( Laesie T2-L3: HNP type ) en plan van aanpak ( pijnstilling en inplannen voor diagnostiek MRI / Myelogram en evt aansluitend een operatie, in principe dinsdag 30 juni 2010 ) benoemd. Gelet op de beschreven bevindingen in combinatie met de neurologische richtlijnen van de universiteitskliniek, heeft beklaagde naar het oordeel van het college in redelijkheid kunnen besluiten om die zondag niet direct tot beeldvormend onderzoek en een spoedoperatie over te gaan. Voor zover uit de overgelegde brief aan klaagster d.d. 2 september 2009 van mevr. dr. M.E. Peeters, voorzitter pati ë ntenzorgcommissie, zou moeten worden begrepen dat ook een spoedoperatie wordt uitgevoerd bij een volledige paralyse, geldt dat beklaagde bij haar onderzoek een parese posterior (gedeeltelijke verlamming van de achterpoten) heeft vastgesteld.

5.6. De stelling van klaagster dat beeldvormend onderzoek en een operatie die zondag is uitgesteld in verband met een kapotte MRI-scan is gemotiveerd betwist en niet vast komen staan. Weliswaar is door beklaagde toegegeven dat zij enkele dagen eerder in de wandelgangen het gerucht had opgevangen dat de MRI-scan kapot zou zijn, maar zij heeft tevens gesteld dat zij die zondag zelf heeft vastgesteld dat er voor de maandag gewoon scans stonden ingepland, zodat zij er vanuit ging dat er geen problemen (meer) waren. Tegen die achtergrond acht het college niet verwijtbaar dat beklaagde klaagster van het bedoelde gerucht niet op de hoogte heeft gesteld, temeer niet omdat desnoods ook nog beeldvormende diagnostiek in de vorm een myelogram kon worden gedaan, een methode die nog immer gangbaar en weliswaar invasief is, maar in de regel voldoende informatie oplevert voorafgaande aan een operatie terzake een hernia. Beklaagde heeft verder voldoende aannemelijk gemaakt dat, hoewel zij een operatie op dinsdag had ingepland, het haar intentie was om de volgende dag -op maandag- te trachten of er eerder beeldvormend onderzoek en zonodig operatie kon plaatsvinden. Dit was ook in overeenstemming met haar advies om de hond op te laten nemen, welk advies uit praktische overwegingen begrijpelijk en in het belang van de hond was. Bij opname kon de hond niet alleen goed worden gevolgd en kon bij verslechtering van de situatie –bijv. afname of uitval van pijnperceptie- zonodig alsnog met spoed worden geopereerd, ook zou het met de hond ‘in huis’ gemakkelijker zijn om een opengevallen plek in het operatieschema die maandag op te vullen.

5.7. Voor zover klaagster heeft gesteld dat beklaagde met betrekking tot de behandeling van de hond ten onrechte geen corticostero ï den heeft ingezet, wordt die stelling verworpen. Binnen de neurologische beroepsgroep bestaat verdeeldheid over de inzet van deze medicatie bij een aandoening als hier aan de orde. Daarnaast had de hond reeds in Duitsland corticosteroïden toegediend gekregen (depot medrate). Voorts heeft beklaagde naar het oordeel van het college terecht opgemerkt dat de hond ook elders eerst op maandag een MRI-scan heeft kunnen ondergaan en is geopereerd en dat ongewis blijft of een eerdere operatie tot een bevredigendere afloop had geleid.

5.8. De eindconclusie is dan dat het college geen althans onvoldoende aanleiding ziet te oordelen dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij jegens de hond van klaagster diende te betrachten of dat zij anderszins veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen , voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen