ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0421 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/11

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0421
Datum uitspraak: 30-03-2012
Datum publicatie: 05-04-2012
Zaaknummer(s): 2011/11
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: : Beklaagde wordt verweten veterinair nalatig te hebben gehandeld ten aanzien van een papegaai. Ongegrond.

X ,  klager

tegen

Y ,  beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 februari 2012. Klager was aanwezig tezamen met een vriendin. Beklaagde was eveneens aanwezig, vergezeld door een collega.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat hij veterinair nalatig heeft gehandeld ten aanzien van de papegaai van klager.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de papegaai van klager, een grijze roodstaart met de naam XXXXX, die in december 2010 plotseling niet goed meer kon lopen. Naar klager stelt was de vogel bij het in de kooi plaatsen met een van zijn pootjes aan de trui van klager blijven haken. Omdat de situatie niet verbeterde heeft op 27 december 2010 een consult bij beklaagde plaatsgevonden. Klager heeft gesteld dat de vogel voor het consult gezond was en dat er alleen sprake was van een blessure aan de poot, ontstaan na het ongelukje in de kooi.

3.2. Beklaagde heeft bij dat consult geconcludeerd dat de vogel erg verzwakt was en, waarschijnlijk door een gebrek aan kalk, niet goed meer op de poten kon staan. Partijen hebben met elkaar gesproken en op enig moment is door beklaagde voorgesteld om de snavel van de papegaai in te korten, waarvoor klager –uiteindelijk- zijn toestemming gaf. Omdat klager werd verteld dat bij het knippen van de snavel een kleine bloeding zou kunnen ontstaan en klager dit niet wilde zien, heeft hij de behandeling buiten de behandelkamer afgewacht.

3.3. Niet veel later werd klager in de behandelkamer geroepen met de mededeling dat het niet goed met de vogel ging. Klager zag de papegaai bloed uit zijn bek opgeven en is overstuur de behandelkamer uitgelopen. De vogel is overleden. Even later heeft beklaagde klager enkele r ö ntgenfoto’s van de vogel getoond, die na zijn overlijden zijn gemaakt.

3.4. De r ö ntgenfoto’s zijn nadien nog door een andere dierenarts (papegaaiendeskundige) beoordeeld, die op basis van die opnames heeft geconcludeerd dat er aanwijzingen waren voor een aspergilloom, longoedeem en mogelijk het Kliermaag Dilatatie Syndroom. In ieder geval was de vogel volgens deze dierenarts moribund en in een dermate slechte conditie dat iedere vorm van hanteren fatale gevolgen kon hebben. Klager kan zich niet verenigen met de wijze waarop beklaagde die bewuste dag ten aanzien van zijn papegaai heeft gehandeld.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de papegaai van klager.

5.2. Het college stelt voorop dat uit de pati ë ntenkaart kan worden afgeleid dat de papegaai bij eerdere consulten in september 2009 en februari 2010 door een collega van beklaagde is onderzocht. Daarbij werd vastgesteld dat de vogel slecht at, mager was en te weinig gevarieerd voedsel kreeg. Ook bleek de vogel af en toe om te vallen en niet goed op de poten te kunnen staan. Er zijn injecties met calcium toegediend en in februari 2010 zijn r ö ntgenfoto’s gemaakt. Gebleken is verder dat de collega van beklaagde destijds vanwege de verzwakte conditie van de vogel een doorverwijzing heeft geregeld naar een vogelspecialist, maar dat klager daar toen om financi ë le redenen vanaf heeft gezien. Het college acht voldoende aannemelijk dat er toentertijd sprake was van een levensbedreigende situatie. Ter zitting is door klager erkend dat destijds ook over euthanasie is gesproken. Klager heeft echter tevens gesteld dat hij vanaf februari 2010 is overgestapt op ander gevarieerd voer, waarna de vogel volledig is hersteld, totdat hij in december 2010 het probleem aan zijn poot kreeg.

5.3. Ten aanzien van het consult op 27 december 2010 wordt in de pati ë ntenkaart vermeld dat de vogel op de behandeltafel werd gezet en meermaals met de kop voorover op de tafel viel, waarbij hij zijn vleugels spreidde om zijn evenwicht te kunnen behouden en zijn snavel als steunpunt gebruikte. Beklaagde heeft genoteerd dat de vogel in een slechte conditie verkeerde, mager c.q. cachectisch was, en dat sprake was van forse atrofie aan de pectoraalspieren, accessoire adembewegingen en een misvormde, te lange snavel. Tussen partijen is in geschil of beklaagde het geblesseerde pootje bij het consult wel heeft onderzocht, maar bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel gaat het college er vanuit dat dit wel is gebeurd. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat aan het betreffende pootje door hem geen afwijkingen werden geconstateerd.

5.4. Het college heeft geen concrete aanwijzingen om de bevindingen van beklaagde in twijfel te trekken of om aan te nemen dat in de pati ë ntenkaart feitelijke onjuistheden zouden staan. Aan klager kan worden toegegeven dat de hem getoonde r ö ntgenfoto’s n á het overlijden van de vogel zijn gemaakt, maar naar het oordeel van het college kan daaruit achteraf in redelijkheid worden geconcludeerd dat er sprake moet zijn geweest van al langer bestaande ziekteverschijnselen. Mede op basis van de beschreven bevindingen in de pati ë ntenkaart in combinatie met de medische voorgeschiedenis is voor het college voldoende aannemelijk geworden dat er niet enkel een blessure aan een poot speelde, maar dat de algehele conditie van de vogel zorgelijk was, zodanig dat doorverwijzing ge ï ndiceerd was.

5.5. Ter zitting is gebleken dat beklaagde tijdens het consult doorverwijzing naar een vogelspecialist heeft voorgesteld, maar dat klager daarop aan heeft gegeven dat hij daarvoor niet de financi ë le middelen had. Uitgaande van de situatie dat er geen afwijkingen aan de geblesseerde poot konden worden vastgesteld en doorverwijzing weliswaar ge ï ndiceerd maar feitelijk niet mogelijk was, moet worden geconcludeerd dat de behandelopties beperkt waren. Onder die omstandigheden acht het college het voorstel van beklaagde om dan toch in ieder geval de snavel in te korten verdedigbaar, omdat deze te lang was en een afwijkende vorm had, hetgeen de voedselopname en vertering zonder meer moet hebben belemmerd. Beklaagde heeft aangevoerd dat hij wilde bewerkstelligen dat de vogel beter zou kunnen eten en aan zou sterken, met gebruik van aangepast voer (Harrison Food) en injecties met calcium.

5.6. Gesteld noch gebleken is dat beklaagde bij het knippen van de snavel als zodanig verwijtbare fouten heeft gemaakt. Voorts was de conditie van de vogel weliswaar zorgelijk, maar ziet het college onvoldoende aanleiding beklaagde te verwijten dat hij er vooraf niet op bedacht is geweest dat een op zichzelf niet bijzonder ingrijpende handeling als het knippen van de snavel voor deze vogel fatale gevolgen zou hebben. Eerst na het maken van de r ö ntgenfoto’s werd beklaagde kennelijk duidelijk dat de vogel er nog veel slechter aan toe was dan hij vooraf kon bevroeden. Ter zitting heeft beklaagde nog verklaard dat hij niet de optie euthanasie aan de orde heeft gesteld omdat hij voor het redden van de vogel wilde gaan, temeer omdat hij wist hoezeer klager aan de vogel gehecht was en het dier al eerder kritieke situaties te boven was gekomen.

5.7. Het college kan zich voorstellen dat de gebeurtenis voor klager enorm traumatisch is geweest en heeft begrip voor zijn verdriet, maar ziet in de geschetste omstandigheden te weinig aanleiding te oordelen dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld. Het college gaat er tevens vanuit dat klager met goede intenties opnieuw de behandelkamer is binnengeroepen toen het mis ging, om nog afscheid van zijn vogel te kunnen nemen, en dat de r ö ntgenfoto’s zijn gemaakt om uitleg te kunnen geven omtrent de zorgelijke conditie waarin de vogel voor zijn overlijden verkeerde. Achteraf zijn die keuzes wellicht ongelukkig gebleken en hebben bij klager argwaan gewekt, maar deze vormen voor het college onvoldoende reden om te oordelen dat beklaagde veterinair gezien klachtwaardig heeft gehandeld. Een en ander brengt mee dat het college de klacht als ongegrond zal afwijzen.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen , voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen