ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0418 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/31

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0418
Datum uitspraak: 23-02-2012
Datum publicatie: 05-04-2012
Zaaknummer(s): 2011/31
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde begint behandeling van kat met plasproblemen (catheterisatie c.q. het spoelen) zonder narcose, ondanks dat daar door klaagster vooraf uitdrukkelijk om zou zijn verzocht. Kat had echter hartruis en dus een contra-indicatie voor narcose. Het college acht de handelwijze van beklaagde daarom aanvaardbaar. Qua communicatie wordt beklaagde aanbevolen om in dit soort situaties vooraf zoveel als mogelijk uitleg te geven over hoe de behandeling zal plaatsvinden, om conflicten daarover achteraf te voorkomen. Ongegrond.

X,  klaagster

tegen

Y,   beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 januari 2012. Beklaagde was aanwezig, tezamen met haar gemachtigde, de heer mr. Z. Klaagster was eveneens aanwezig. Ter zitting is eveneens verschenen mevr. W, buurvrouw c.q. kennis van klaagster, die als getuige een verklaring heeft afgelegd.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld met betrekking tot de plasproblemen van klaagsters kat. Meer in het bijzonder wordt beklaagde verweten dat zij een behandeling is begonnen zonder de kat onder narcose te brengen, ondanks dat daar door klaagster vooraf uitdrukkelijk om zou zijn verzocht.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Op 8 maart 2011 is klaagster met haar kater XXXXX op het spreekuur van beklaagde gekomen, omdat de kat niet of moeilijk kon plassen. Beklaagde heeft de kat onderzocht en geconcludeerd dat de urinebuis verstopt zat. De kat is opgenomen voor catheterisatie c.q. het spoelen van de urinebuis.

3.2. Tussen partijen is voorafgaande aan de opname gesproken over het feit dat de kat een hartruis had. Klaagster stelt dat zij nadrukkelijk aan beklaagde heeft gevraagd de kat, ondanks de hartruis, voor de ingreep onder narcose te brengen en daarbij heeft verteld dat de kat al eens in verband met een castratie een narcose goed had doorstaan. Beklaagde betwist dat er vooraf een dergelijk verzoek zou zijn gedaan, noch dat dienaangaande door haar toezeggingen zijn gedaan.

3.3. Na de ingreep heeft klaagster telefonisch vernomen dat in eerste instantie is gepoogd de kat zonder narcose te behandelen en dat de kat eerst gaandeweg de behandeling alsnog onder narcose is gebracht. Klaagster stelt dat beklaagde tegen de gemaakte afspraak in heeft gehandeld en dat zij niet zelfstandig had mogen besluiten om aan de behandeling te beginnen zonder de kat te sederen. Klaagster stelt beklaagde hier bij het ophalen van de kat op te hebben aangesproken, die zou hebben opgemerkt dat katten een stofje in de hersenen aanmaken waardoor ze geen pijn voelen. Die opmerking zou door beklaagde zijn gemaakt in het bijzijn van een kennis van klaagster, mevr. L. Hardeman, die zulks ter zitting als getuige heeft bevestigd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster.

5.2. Beklaagde heeft ter zitting uiteen gezet hoe de behandeling is verlopen en welke afwegingen zij heeft gemaakt. Daaruit is gebleken dat zij lokale anesthesie (in de penispunt) heeft toegepast en de kat een pijnstillende injectie heeft gegeven. Vervolgens is de volle blaas middels een punctie geleegd. Daarna heeft beklaagde getracht zonder sedatie een catheter in te brengen. Volgens beklaagde liet de kat de behandeling aanvankelijk zonder problemen toe. Toen de kat op enig moment onrustiger werd, heeft beklaagde besloten alsnog tot sedatie over te gaan en is de behandeling (catheterisatie c.q. spoelen van de urinebuis) succesvol afgemaakt.

5.3. Los van de al dan niet gemaakte afspraak is het college van oordeel dat de door beklaagde toegepaste behandelwijze veterinair niet onjuist is geweest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de kat vanwege de hartruis mogelijk een onderliggend hartprobleem had, waardoor een mogelijk verhoogd risico voor narcose bestond. Dat de hartruis bij een eerdere castratie onder narcose kennelijk geen problemen heeft opgeleverd doet hieraan niet af. Beklaagde heeft verder gesteld dat de kat al meer dan een dag alleen maar urinedruppels kon produceren en zodanig rustig was dat zij heeft besloten om niet direct narcose toe te passen. Het college acht in de gegeven omstandigheden –een zieke kat met een hartruis als contra-indicatie- begrijpelijk en verdedigbaar dat beklaagde in eerste instantie heeft getracht de behandeling uit te voeren zonder narcose, hetgeen overigens niet hoeft te betekenen dat de kat pijn heeft ervaren.

5.4. Het college overweegt voorts dat een dierenarts ook een eigen verantwoordelijkheid heeft om te beoordelen of het verantwoord is aan een verzoek van een diereigenaar gehoor te geven, waarbij wel mag worden verwacht dat een afwijkende beslissing zo mogelijk met een diereigenaar wordt gecommuniceerd. Door het college kan op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting niet met zekerheid worden vastgesteld wat er tussen partijen voorafgaande aan de opname van de kat over de narcose precies is besproken. Gelet op de tegenstrijdige lezingen kan hoogstens worden geconcludeerd dat de communicatie tussen hen niet goed is verlopen. Naar vaste jurisprudentie kan niet worden geklaagd over de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert, tenzij de zorg voor het dier hier onder heeft geleden. Dit laatste is hier naar het oordeel van het college niet het geval geweest, nu de handelwijze van beklaagde in de gegeven omstandigheden veterinair niet onjuist was. Aldus is er onvoldoende grond om beklaagde op dit punt tuchtrechtelijk te bestraffen. Voor zover beklaagde mede debet zou zijn aan de slechte communicatie, wordt haar aanbevolen om in dit soort situaties vooraf zoveel als mogelijk uitleg te geven over hoe de behandeling zal plaatsvinden, om conflicten daarover achteraf te voorkomen.

5.5. De ter zitting afgelegde verklaring van de door klaagster meegebrachte getuige kan niet leiden tot een andere conclusie. Als beklaagde al zou hebben opgemerkt dat katten tegen de pijn een stofje in de hersenen aanmaken, hetgeen zij betwist, is die eventuele opmerking achteraf gemaakt en doet deze niets af aan het oordeel van het college dat de behandeling als zodanig veterinair niet onjuist is geweest en de constatering dat de communicatie niet goed is verlopen.

5.6. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                            mr. G.J. van Muijen