ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0414 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/96

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0414
Datum uitspraak: 23-02-2012
Datum publicatie: 03-04-2012
Zaaknummer(s): 2010/96
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt verweten dat zij, nadat de hond van klagers elders door een specialist was geopereerd, in de verleende nazorg tekort is geschoten door hen niet juist te informeren over de slechte gesteldheid van de hond en door niet tot euthanasie over te gaan. Ongegrond.

X , klagers

tegen

Y ,  beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 december 2012. Alleen klagers zijn daarbij verschenen. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

Het college heeft klagers ter zitting gevraagd de klacht nader te duiden. Klagers hebben daarop aangegeven dat zij beklaagde met name verwijten dat zij, nadat hun hond elders door een specialist was geopereerd, in de verleende nazorg tekort is geschoten door hen niet juist te informeren over de slechte gesteldheid van de hond en door niet tot euthanasie over te gaan.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Berner Sennenhond met de naam XXXXXXXX. Bij de hond werd in oktober 2009 op de dierenartsenpraktijk waar beklaagde werkzaam is een gescheurde kruisband in de linkerachterpoot geconstateerd. In verband hiermee werd de hond verwezen naar een dierenkliniek in Duitsland voor een kruisbandoperatie, die op 9 november 2009 heeft plaatsgevonden. Daarbij is een kunstkruisband ge ï mplanteerd.

3.2. In februari 2010 kreeg de hond opnieuw kreupelheidsklachten. Klagers zijn naar de betreffende kliniek in Duitsland terug gegaan, waar r ö ntgenfoto’s zijn gemaakt en werd geconstateerd dat er op de geopereerde poot een fistel (onderhuidse zweer) was ontstaan, die vervolgens chirurgisch is verwijderd. Hierna is de betreffende poot diverse keren gespoeld.

3.3. Omdat in de hierop volgende periode de revalidatie niet naar behoren verliep, hebben klagers zich voor een second opinion tot een tweedelijns dierenarts op het gebied van orthopedie gewend. Beklaagde heeft daarvoor de verwijsbrief geschreven. Op 20 augustus 2010 is de hond door de specialist klinisch onderzocht, zijn bloedonderzoeken uitgevoerd en r ö ntgenopnames gemaakt. Er werd vastgesteld dat er sprake was van een fistel c.q. flegmateuze verdikking op de betreffende poot, als mogelijke reactie op het in Duistland eerder ingebrachte implantaat. Er is geadviseerd tot een operatie.

3.4. Twee dagen voor de geplande operatie, op 24 augustus 2010, is de fistel c.q. verdikking open gesprongen en gaan bloeden. Klagers hebben beklaagde daarover geconsulteerd, die de fistel heeft behandeld c.q. leeg gedrukt en schoon gemaakt en die telefonisch contact met de specialist heeft opgenomen over het inzetten van antibiotica. Op verzoek van de specialist is besloten om dat niet te doen.

3.5. De hond is op 26 augustus 2010 door de betreffende specialist geopereerd, die het implantaat en necrotisch weefsel heeft verwijderd en de knie met een ander stuk kruisband heeft vast gezet. Gedurende de operatie bleek dat de knie ernstig gedeformeerd was en kon de meniscus niet worden beoordeeld, omdat het kapsel te zeer verpust c.q. verkleefd was. Tijdens de operatie is kweekmateriaal (implantaatresten) afgenomen voor bacteriologisch onderzoek. In de middag na de operatie is de hond door klagers opgehaald en hebben zij instructies en medicatie mee gekregen.

3.6. In de dagen hierna hebben klagers de betreffende specialist op de hoogte gehouden van de situatie. Op zondag 29 augustus 2010 verslechterde de gesteldheid van de hond echter en hebben klagers de hulp van beklaagde ingeroepen, die een visite heeft afgelegd en de hond een pijnbestrijdende injectie (Buprecare) heeft gegeven. Klagers hebben die avond nog telefonisch contact met de betreffende specialist gehad.

3.7. De volgende dag, maandag 30 augustus 2010, heeft beklaagde opnieuw contact met de specialist opgenomen en na overleg later op de dag de hond per injectie een antibioticum (Baytril) toegediend. Beklaagde is hierna terug gegaan naar de praktijk, maar werd ongeveer een uur later door klagers gebeld met de mededeling dat de hond enorm zwaar was gaan ademen. Bij aankomst aldaar collabeerde de hond en was alleen nog euthanasie mogelijk.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1 In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klagers, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat er na het overlijden van de hond geen sectie is verricht en dat er geen zekerheid bestaat over de precieze doodsoorzaak. Dat de hond aan een bloedvergiftiging is overleden, zoals klagers suggereren, kan niet met zekerheid worden aangenomen. Verder wordt vooraf opgemerkt dat in het veterinair tuchtrecht als uitgangspunt geldt dat een dierenarts alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken.

5.3. Voor zover uit het klaagschrift zou moeten worden begrepen dat beklaagde wordt verweten dat zij de hond in november 2009 voor een kruisbandoperatie naar een dierenkliniek in Duitsland heeft verwezen, is uit de stukken niet duidelijk gebleken dat dit door beklaagde persoonlijk is gebeurd. Los hiervan kan zonder nadere onderbouwing niet worden aangenomen dat voorzienbaar was dat het in Duistland ingebrachte kunstimplantaat tot de latere complicaties zou leiden. In augustus 2010 hebben klagers vervolgens op eigen initiatief de betreffende specialist in orthopedie in Nederland geconsulteerd waarbij beklaagde op hun verzoek enkel de verwijsbrief heeft opgemaakt. Aldus is er onvoldoende grond om beklaagde enig verwijt te maken waar het de verwijzingen van de hond naar andere dierenartsenpraktijken betreft, waarbij komt dat beklaagde niet kan worden aangesproken op en verantwoordelijk gehouden voor het diergeneeskundig handelen van de andere dierenartsen.

5.4. Beklaagde is voor het eerst op 24 augustus 2010 door klagers geconsulteerd, toen de fistel c.q. flegmateuze verdikking op de betreffende poot was open gesprongen en gaan bloeden en er al contact was tussen klagers en de specialist, die de hond twee dagen later zou opereren. Beklaagde heeft de wond behandeld c.q. de fistel leeg gedrukt en schoongemaakt en de betreffende specialist geraadpleegd over het al dan niet toedienen van een antibioticum. Het college acht niet klachtwaardig dat beklaagde het verzoek om geen antibioticum in te zetten heeft gevolgd en zij het beleid van de specialist niet heeft willen doorkruisen, dat inhield dat tijdens de chirurgische ingreep kweekmateriaal van het ingebrachte implantaat zou worden afgenomen voor bacteriologisch onderzoek.

5.5. De hond is op 26 augustus 2010 door de specialist geopereerd en nadat het blijkens de stukken vervolgens enige dagen redelijk ging, is beklaagde op 29 augustus 2010 door klagers telefonisch benaderd omdat de situatie was verslechterd. Beklaagde heeft een huisbezoek afgelegd. Waar klagers stellen dat de hond in shock leek te verkeren, heeft beklaagde gesteld dat de hond moeilijk overeind kon, omdat de geopereerde poot gezwollen was, maar dat de lichaamstemperatuur normaal was en de hond alleen iets bleke slijmvliezen had. Gelet op de tegenstrijdige lezingen acht college onvoldoende komen vast te staan dat er op dat moment van een kenbare en zodanig zorgelijke noodsituatie sprake was dat euthanasie van de hond had moeten worden voorgesteld. Op grond van de door beklaagde gestelde bevindingen was verdedigbaar dat met pijnbestrijding is volstaan, temeer omdat beklaagde wist dat klagers die avond nog telefonisch contact zouden hebben met de specialist.

5.6. Beklaagde heeft die volgende ochtend, op 30 augustus 2010, contact opgenomen met de specialist en na overleg het advies opgevolgd om de therapie niet te wijzigen omdat op elk moment de uitslag van het bacteriologisch onderzoek bekend kon zijn. Toen die uitslag kennelijk toch op zich liet wachten, heeft beklaagde na ruggespraak met de specialist de hond in de namiddag c.q. vroege avond per injectie op voorhand toch reeds een antibioticum toegediend. Ook te dier zake is naar het oordeel van het college onvoldoende gebleken dat de klinische bevindingen zodanig verontrustend waren dat voor beklaagde kenbaar en voorzienbaar was dat de hond korte tijd later zou overlijden. Het college acht in de gegeven situatie –afwachten kweekuitslag, die ieder moment bekend kon zijn en te weinig concrete aanwijzingen voor een noodsituatie of ondraaglijk lijden- onvoldoende verwijtbaar dat beklaagde toen niet direct heeft besloten tot euthanasie van de hond, zoals haar nu achteraf wordt verweten. Overigens is onvoldoende gebleken dat klagers op enig moment of op enigerlei wijze op euthanasie hebben aangedrongen.

5.7. De conclusie is dan dat op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende is komen vast te staan dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij jegens de hond van klagers diende te betrachten of dat zij anderszins veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden  drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en  drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen