ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0413 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/95

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0413
Datum uitspraak: 23-02-2012
Datum publicatie: 03-04-2012
Zaaknummer(s): 2010/95
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Hond krijgt in verband met een gescheurde kruisband een kunstkruisband geïmplanteerd. Daarna ontstaan complicaties en komen klagers terecht bij beklaagde, specialist op orthopedisch gebied. Beklaagde wordt verweten dat zij heeft geadviseerd tot een chirurgische ingreep terzake een ontstane fistel op de betreffende poot, dat zij klagers voor en na de ingreep niet juist heeft geïnformeerd over de slechte gesteldheid van de hond en geen euthanasie heeft overwogen. Ongegrond.

X , klagers

tegen

Y  te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 december 2012. Beide partijen zijn daarbij verschenen. Beklaagde werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Z.

2. DE KLACHT

Het college heeft klagers ter zitting gevraagd de klacht nader te duiden. Klagers hebben daarop aangegeven beklaagde met name te verwijten dat zij tot een operatie bij hun hond heeft geadviseerd, dat zij hen voor en na de ingreep niet juist heeft ge ï nformeerd over de slechte gesteldheid van de hond en geen euthanasie heeft overwogen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Berner Sennenhond met de naam XXXXXXXXX. Bij de hond werd in oktober 2009 door de eigen dierenarts een gescheurde kruisband in de linkerachterpoot geconstateerd. In verband hiermee werd de hond verwezen naar een dierenkliniek in Duitsland voor een kruisbandoperatie, die op 9 november 2009 plaatsvond. Daarbij is een kunstkruisband ge ï mplanteerd.

3.2. In februari 2010 kreeg de hond opnieuw kreupelheidsklachten. Klagers hebben zich wederom tot de betreffende kliniek in Duitsland gewend, waar een fistel (onderhuidse zweer) op de geopereerde poot werd geconstateerd. De fistel is chirurgisch verwijderd en de betreffende poot is diverse keren gespoeld.

3.3. Omdat in de hierop volgende periode het herstel niet naar behoren verliep, hebben klagers zich voor een second opinion tot beklaagde gewend, specialist c.q. tweedelijns dierenarts op het gebied van orthopedie. Op 20 augustus 2010 heeft een vooronderzoek door beklaagde plaatsgevonden, waarbij de hond klinisch is onderzocht, r ö ntgenopnames zijn gemaakt en bloedonderzoek is uitgevoerd. Er werd door beklaagde vastgesteld dat er sprake was van een fistel c.q. flegmateuze verdikking op de betreffende linkerachterpoot, als mogelijke reactie op het eerder in Duitsland ingebrachte implantaat. Beklaagde heeft geadviseerd tot een operatie. Partijen spraken af dat de hond op 26 augustus 2010 zou worden geopereerd.

3.4. Twee dagen voor de operatie, op 24 augustus 2010, is de fistel open gesprongen en gaan bloeden. Klagers hebben na overleg met beklaagde hun eigen dierenarts geconsulteerd, die de fistel heeft behandeld c.q. leeg gedrukt en schoon gemaakt en die telefonisch contact met beklaagde heeft opgenomen over het inzetten van antibiotica. Op verzoek van beklaagde is toen besloten om dat niet te doen.

3.5. De hond is op 26 augustus 2010 geopereerd. Beklaagde heeft het implantaat en necrotisch weefsel verwijderd en de knie met een (ander) stuk kruisband vast gezet. Gedurende de operatie bleek dat de knie ernstig gedeformeerd was en kon de meniscus niet worden beoordeeld, omdat het kapsel te zeer verpust c.q. verkleefd was. Tijdens de operatie is kweekmateriaal (implantaatresten) afgenomen voor bacteriologisch onderzoek in het laboratorium. In de middag na de operatie is de hond aan klagers mee naar huis gegeven.

3.6. In de dagen hierna hebben klagers beklaagde op de hoogte gehouden van de situatie en het verdere verloop. Op zondag 29 augustus 2010 trad een verslechtering op en hebben klagers de hulp van de eigen dierenarts ingeroepen, die een visite heeft afgelegd en de hond een pijnbestrijdende injectie (Buprecare) heeft toegediend. Klagers hebben die avond nog telefonisch contact met beklaagde gehad. De volgende dag, maandag 30 augustus 2010, heeft de eigen dierenarts opnieuw contact met beklaagde gezocht en later op de dag de hond op advies van beklaagde per injectie een antibioticum (Baytril) toegediend. Ongeveer een uur nadien werd de hulp van de eigen dierenarts opnieuw ingeroepen, omdat de hond zwaar was gaan ademen. Bij aankomst aldaar collabeerde de hond en was alleen nog euthanasie mogelijk.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klagers, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat er na het overlijden van de hond geen sectie is verricht, waardoor er geen zekerheid bestaat over de precieze doodsoorzaak. Dat de hond aan een bloedvergiftiging is overleden, zoals klagers suggereren, kan niet met zekerheid worden aangenomen.

5.3. Het college neemt tot uitgangspunt dat bij de ingevolge artikel 14 van de WUD te toetsen norm als maatstaf wordt aangehouden of een dierenarts in de omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden, waarbij dat optreden niet met de kennis achteraf maar in retrospectief wordt getoetst. Ook wordt door het college tot uitgangspunt genomen dat een dierenarts in beginsel alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken en dat over de wijze van communiceren van een dierenarts met een diereigenaar in beginsel niet kan worden geklaagd, hetgeen tevens geldt voor bezwaren ten aanzien van de nota van een dierenarts. Een en ander brengt mee dat de beoordeling zich in deze zaak beperkt tot de vraag of het diergeneeskundig handelen van beklaagde in de periode tussen 20 augustus 2010 en 30 augustus 2010 nalatig en tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest.

5.4. Het belangrijkste verwijt dat beklaagde wordt gemaakt is dat zij op 20 augustus 2010 heeft geadviseerd tot een chirurgische ingreep terzake de fistel c.q. flegmateuze verdikking op de betreffende poot, die mogelijk een reactie betrof op het in Duitsland ingebrachte implantaat. Het college acht evenwel op basis van de uitkomsten van de op die dag uitgevoerde onderzoeken (klinisch, orthopedisch, röntgenologisch en bloedonderzoeken) aanvaardbaar dat beklaagde een operatie heeft voorgesteld. Zonder ingrijpen zou geen genezing mogelijk zijn en beklaagde mocht er op basis van haar bevindingen vanuit gaan dat de hond, behoudens het knieprobleem, voor het overige gezond was. Op de in het geding gebrachte röntgenfoto’s is weliswaar een ernstige ontsteking te zien, maar het college kan beklaagde volgen in haar redenering dat na het operatief verwijderen van het implantaat en necrotisch weefsel er nog een reële kans op genezing bestond. Beklaagde heeft dan ook niet onverantwoord of irreëel gehandeld door tot een operatie te adviseren. Het college acht voldoende aannemelijk gemaakt dat de hond er niet zodanig slecht aan toe was dat euthanasie aangewezen was of dat een succesvolle behandeling bij voorbaat uitgesloten was. Overigens is onvoldoende vast is komen staan dat beklaagde na haar onderzoek bij klagers te optimistische verwachtingen omtrent het resultaat van de operatie zou hebben gewekt.

5.5. Daargelaten dat op basis van de stukken niet geheel duidelijk is wat de overige verwijten jegens beklaagde exact behelsen, is onvoldoende gebleken dat er door beklaagde voor, tijdens en na de operatie veterinair onjuist is gehandeld. Het college acht niet klachtwaardig dat er op 24 augustus 2010, toen de fistel open brak, op advies van beklaagde de inzet van antibiotica is uitgesteld, omdat zij tijdens de chirurgische ingreep twee dagen later kweekmateriaal wilde afnemen voor onderzoek in het laboratorium, om zonodig na de operatie het juiste antibioticum in te kunnen zetten. Ook is onvoldoende gebleken dat bij het pre-anestethisch onderzoek sprake was van koorts of andere contra-indicaties die aan een operatie in de weg stonden. Zoals reeds overwogen bestond er een reële kans dat de operatie zou kunnen slagen en het college acht niet verwijtbaar dat beklaagde heeft gemeend in overleg met klagers die kans te moeten grijpen, hetgeen onverlet laat dat er altijd onvoorzien een tegenvallend resultaat kan optreden. Beklaagde kon vooraf in redelijkheid niet bevroeden dat eerst tijdens de operatie zou blijken dat de knie ernstig gedeformeerd was en dat zij de meniscus niet kon inspecteren. Blijkens de stukken zijn klagers bij het ophalen van de hond omtrent de bevindingen tijdens de operatie door beklaagde duidelijk geïnformeerd.

5.6. Voor wat betreft de nazorg heeft beklaagde gesteld dat de hond bij het ophalen wakker en aanspreekbaar was en dat er voldoende antibiotica (Clavubactin) en pijnstillende medicatie (Previcox) is meegegeven om de periode te overbruggen tot de uitslag van het bacteriologisch onderzoek bekend zou zijn. Klagers hebben naar het oordeel van het college onvoldoende gesteld om het tegendeel aan te kunnen nemen. Verder was er na de operatie weliswaar sprake van verhoging c.q. koorts, maar zijn klagers geïnstrueerd de lichaamstemperatuur van de hond thuis te blijven controleren, die blijkens hun eigen stellingen de volgende dag was genormaliseerd. Naar het oordeel van het college is onvoldoende komen vast te staan dat het veterinair onverantwoord was de hond mee naar huis te geven, met de aantekening dat beklaagde zich in de daarop volgende dagen door klagers telefonisch heeft laten informeren over het verdere verloop, waarbij geen verontrustende signalen zijn gebleken en het herstel de eerste dagen redelijk verliep.

5.7. Op maandag 30 augustus 2010 heeft er telefonisch overleg over de hond plaatsgevonden tussen beklaagde en de eigen dierenarts van klagers, die de hond die vorige dag een pijnstillende injectie had toegediend. Beklaagde was nog in afwachting van de kweekuitslag en het college acht begrijpelijk en onvoldoende verwijtbaar dat zij de eigen dierenarts heeft gevraagd de therapie nog niet te wijzigen en later op de dag heeft geadviseerd om de hond op voorhand toch reeds per injectie een extra antibioticum toe te dienen, waarbij de beoordeling of dit klinisch verantwoord was aan de eigen dierenarts is overgelaten. Overigens is uit het bacteriologisch onderzoek nadien weliswaar gebleken dat het kweekmateriaal onder meer MRSP-bacteri ë n bevatte, echter beklaagde kon daar vooraf niet van op de hoogte zijn, terwijl evenmin is komen vast te staan dat de hond die bacteri ë n in haar praktijk heeft opgelopen. Ook in dit opzicht kan derhalve niet worden geconcludeerd dat beklaagde nalatig heeft gehandeld.

5.8.  De conclusie is dan dat op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende vast is komen staan dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij jegens de hond van klagers diende te betrachten of dat zij anderszins veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden  drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en  drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2012 door G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen