ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0402 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/101

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0402
Datum uitspraak: 26-01-2012
Datum publicatie: 16-03-2012
Zaaknummer(s): 2010/101
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt verweten dat hij bij het plaatsen van een heupprothese (kunstheup) bij de hond van klager niet lege artis te werk is gegaan en tevens in de nazorg tekort is geschoten. Ongegrond.

X , klager

tegen

Y , beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 december 2011. Beide partijen zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. DE KLACHT 

Beklaagde wordt verweten dat hij bij het plaatsen van een heupprothese (kunstheup) bij de hond van klager niet lege artis te werk is gegaan en tevens in de nazorg tekort is geschoten.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een (langharige) herdershond met de naam XXXXX, geboren 4 december 2007

3.2. De hond werd in november 2009 door de eigen dierenarts verwezen naar de praktijk waar beklaagde als dierenarts werkzaam is, voor een gewrichtsvervangende operatie van het rechterheupgewricht. De operatie is op 23 november 2009 door beklaagde uitgevoerd.

3.3. Enige dagen na de operatie heeft klager zijn eigen dierenarts geconsulteerd omdat de hond erg ziek was geworden en een sterk gezwollen scrotum had. De eigen dierenarts heeft geconstateerd dat het scrotum door necrose was aangetast en dat er mogelijk sprake was van een testikeltorsie, waarna is besloten de hond te castreren. Vervolgens bleek ook sprake van een sterk vergrote milt, die eveneens operatief is verwijderd.

3.4. Terzake het in verband met de geplaatste kunstheup te volgen revalidatieprogramma, heeft klager ter zitting verklaard dat hij de instructie had gekregen dat de hond zich absoluut niet mocht stoten, op grond waarvan de hond tot 11 januari 2010 nauwelijks beweging heeft gehad. Vanaf 11 januari 2010 is begonnen met de hond langere stukken te laten lopen.

3.5. Uit de stukken blijkt dat de hond vanaf begin april 2010 mank c.q. kreupel is gaan lopen. In samenspraak met de eigen dierenarts heeft klager zich vervolgens tot een gespecialiseerde dierenartsenpraktijk in België gewend. Aldaar werd geconstateerd dat de geplaatste prothese los was geraakt en dat beklaagde bij de bevestiging ervan cement had gebruikt, hetgeen klager niet bekend was en hem door beklaagde niet was medegedeeld. Er bleek daarnaast sprake van een gat in het dijbeen en van een fissuur van de femur en er hebben twee hersteloperaties en een intensieve nabehandeling plaatsgevonden. De hond is vervolgens grotendeels hersteld, maar heeft volgens klager blijvende schade opgelopen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het belangrijkste verwijt dat beklaagde wordt gemaakt is dat hij bij het aanbrengen van de heupprothese geen cement had mogen gebruiken. Het college ziet evenwel geen aanleiding te oordelen dat het gebruik van cement bij een gewrichtsvervangende operatie als hier uitgevoerd veterinair onjuist zou zijn. De opvatting van klager dat met cement de prothese niet blijvend kan worden vastgezet en zonder meer tot ontstekingen en het loslaten van de prothese leidt, acht het college niet voldoende gefundeerd. Beklaagde heeft terecht gesteld dat het gebruik van cement zowel in de humane als in de veterinaire geneeskunde bij gewrichtsvervangende operaties niet ongebruikelijk en geaccepteerd is en dat het hier gebruikte implantaat zowel ongecementeerd als gecementeerd kan worden aangebracht.

5.3. Verder blijkt uit de stukken dat het aanvankelijk de bedoeling van beklaagde was om de prothese ongecementeerd aan te brengen, maar dat er gaandeweg de ingreep door het gebruik van kracht bij het inbrengen van de prothese een fissuur in de bovenkant van het dijbeen is ontstaan. Een dergelijke onvoorziene omstandigheid kan zich altijd voordoen en niet is gebleken dat de fissuur door onzorgvuldig handelen van beklaagde is ontstaan. Het college acht verdedigbaar dat beklaagde in de gegeven omstandigheden heeft besloten van de ongecementeerde techniek af te wijken en cement te gebruiken, teneinde te voorkomen dat er nog meer druk op het betreffende bot zou komen. Aldus is het college van oordeel dat de door beklaagde toegepaste techniek veterinair niet onjuist is geweest.

5.4. Wel had het naar het oordeel van het college op de weg van beklaagde gelegen om na de operatie persoonlijk aan klager uitleg te geven over het verloop van de operatie. Daarmee had de later bij klager ontstane argwaan kunnen worden vermeden en zouden de dierenartsen in België tijdens de hersteloperaties niet zijn verrast door de aanwezigheid van het cement, hoewel dit op de aldaar preoperatief gemaakte röntgenfoto’s reeds zichtbaar moet zijn geweest. Hoewel kennelijk ook een nazorgformulier is verstrekt met instructies gericht op een cementloos geplaatste prothese, ziet het college te weinig aanleiding om beklaagde tuchtrechtelijk te bestraffen voor het feit dat de informatieverstrekking vollediger had moeten zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het gebruik van cement in de patiëntenkaart is genoteerd en het college niet de overtuiging heeft gekregen dat beklaagde opzettelijk informatie heeft verzwegen. Tevens wordt in aanmerking genomen dat beklaagde onbestreden heeft gesteld dat hij door privé-omstandigheden plotseling weg moest en de communicatie met klager na de ingreep noodgedwongen aan zijn assistente moest over laten, dat er kennelijk alleen nazorgformulieren op de praktijk voorhanden waren over de nazorg bij een cementloos geplaatste prothese en dat het revalidatieprogramma niet wezenlijk anders is dan bij een gecementeerd aangebrachte prothese. Om die redenen wordt door het college in dit geval volstaan met de aanbeveling de informatieverstrekking voor de toekomst te verbeteren.

5.5. Het college acht verder onvoldoende bewezen dat er, zoals klager suggereert, tijdens de operatie iets ernstigs zou zijn voorgevallen of dat er door beklaagde handelingen zijn verricht die tot het beschadigen van het scrotum en de vergrote milt hebben geleid. Beklaagde heeft betwist dat de operatie langer dan gebruikelijk heeft geduurd of dat de hond tijdens de ingreep is gevallen. Beklaagde heeft gesteld dat hij enige dagen na de operatie via de eigen dierenarts van klager vernam over de problemen met het scrotum en de vergrote milt en dat hij hierover navraag heeft gedaan bij de fabrikant van de gebruikte anesthetica en bij de universiteitskliniek, die echter geen relatie konden leggen met de ingreep of de toegepaste narcosemiddelen. Ook anderszins zijn er onvoldoende concrete aanwijzingen die de conclusie rechtvaardigen dat er door beklaagde tijdens de operatie verwijtbare fouten zijn gemaakt die debet zijn geweest aan de daags na de operatie ontstane problemen terzake het scrotum en de vergrote milt. Voor wat betreft het loslaten van de heupprothese, hetgeen door de dierenartsenpraktijk in België is geconstateerd, geldt dat dit een onvoorziene complicatie betreft waar niet per definitie nalatig handelen door beklaagde aan ten grondslag hoeft te liggen, hetgeen in dit geval ook niet is komen vast te staan. Uit de patiëntenkaart van de eigen dierenarts van klager volgt dat het herstel in eerste instantie goed verliep en dat er eerst ongeveer 4 maanden nadien complicaties zijn opgetreden.

5.6. Voor wat betreft de verleende nazorg staat vast dat een dag na de operatie vanuit de praktijk van beklaagde telefonisch bij klager is geïnformeerd hoe het met de hond was gesteld en dat toen geen complicaties zijn gemeld. Beklaagde heeft verder gesteld dat hij, behalve over het ontstane testikelprobleem en de vergrote milt, nimmer iets heeft vernomen omtrent complicaties terzake de geplaatste heupprothese. Beklaagde heeft een emailbericht van de eigen dierenarts van klager aan hem in het geding gebracht d.d. 11 januari 2010, waaruit kan worden geconcludeerd dat het in dat opzicht goed met de hond ging. Beklaagde stelt dat met klager zelf slechts één keer telefonisch contact heeft plaatsgevonden en wel op 28 december 2009, waarbij klager slechts heeft gevraagd naar een door hem vermiste hoedenplank van zijn auto en dat hij, beklaagde, eerst middels een brief van de gemachtigde van klager d.d. 18 mei 2010 op de hoogte is gebracht van de nadien ontstane problemen en de behandeling in België. Als de patiëntenkaart van de eigen dierenarts wordt gevolgd, moet worden vastgesteld dat het herstel van de hond terzake de geplaatste prothese de eerste maanden goed verliep en dat voor het eerst problemen worden gemeld begin april 2010, mogelijk als gevolg van een botsing met een andere hond in het park. Klager heeft ter zitting weliswaar nog gesteld dat de hond in de periode na de door beklaagde uitgevoerde operatie veel pijnstillende medicatie zou hebben gebruikt, maar daarvoor kan geen steun worden gevonden in de patiëntenkaart van de eigen dierenarts, waaruit blijkt dat er alleen op 29 maart 2010 Carporal (10 tabletten) is verstrekt. Op grond van de stukken is onvoldoende gebleken dat het herstel in de eerste maanden na de operatie niet naar behoren is geweest of dat beklaagde in de periode tot april 2010 van enige complicatie terzake de prothese op de hoogte is gebracht. Aldus kan beklaagde niet worden verweten dat hij geen actie heeft ondernomen in de vorm van nader onderzoek of een nadere behandeling en dat hij in de nazorg tekort is geschoten. Ook op dit punt slaagt de klacht niet.

5.7. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal de klacht ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen