ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0401 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/81

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0401
Datum uitspraak: 26-01-2012
Datum publicatie: 16-03-2012
Zaaknummer(s): 2010/81
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt verweten dat zij bij de hond van klaagster geen behandeling tegen schurftmijt heeft ingesteld met het middel Ivermectine en dat te langdurig Prednisolon is voorgeschreven. Ongegrond.

X  klaagster

tegen

Y  beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 1 december 2011, gelijktijdig met de behandeling van de klachtzaken met de nummers 2010/59 en 2010/60. Alle beklaagden in genoemde zaken zijn ter zitting verschenen. Klaagster was eveneens aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, mr. Z.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt net als haar collega in de klachtzaak met het zaaknummer 2010/60 verweten bij het onderzoek, de diagnosestelling en de behandeling van de hond van klaagster veterinair verwijtbaar te hebben gehandeld. In het bijzonder wordt hen verweten dat geen behandeling tegen schurftmijt is ingesteld met het middel Ivermectine en dat te langdurig Prednisolon is voorgeschreven.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Dobermann Pinscher met de naam XXXX.

3.2. In de periode tussen 30 april 2008 en medio mei 2010 is de hond onder behandeling geweest op de praktijk waar beklaagde werkzaam is. Er hebben in de betreffende periode diverse consulten c.q. contacten plaatsgevonden waarbij de hond zowel door beklaagde is onderzocht en behandeld als door haar collega, tegen wie klaagster eveneens een klacht heeft ingediend (zaaknummer 2010/60). Beide beklaagden hebben overigens gezamenlijk verweer gevoerd.

3.3. De consulten hielden meestal verband met de huidproblemen van de hond (kale plekken, jeuk, onderhuidse vochtophopingen, ontstekingen), die soms in hevige mate aanwezig waren en soms, na een toegepaste behandeling, in mindere mate, maar die in ieder geval recidiveerden.

3.4. Niet in geschil is dat door klaagster het vermoeden is geuit van schurftmijt en dat zij voorstander was van een behandeling met Ivermectine. Vast staat ook dat er onderzoeken naar schurftmijt hebben plaatsgevonden, dat er medicatie en shampoos zijn voorgeschreven en dat in maart 2010 overleg met een dermatoloog heeft plaatsgevonden.

3.5. Het laatste consult op de praktijk vond plaats op 11 mei 2010. Klaagster heeft gesteld dat zij in de hierop volgende periode de hond enkele weken lang met injecties Ivermectine en enkele maanden met het middel Advocate heeft behandeld, nog ondersteund met antibiotica, waarna de huidproblemen zijn verdwenen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster.

5.2. Het college stelt voorop dat klaagster na de dupliek weliswaar nog een verklaring heeft overgelegd van een opvolgend dierenarts, maar daaruit blijkt alleen dat de hond bij een consult aldaar op 19 oktober 2010 geen huidproblemen meer had, maar niet wat nu de precieze onderliggende oorzaak van de huidklachten in de voorgaande periode is geweest. Los hiervan is de te beoordelen vraag of beklaagde in de omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien heeft gehandeld als van een redelijke bekwaam en redelijk handelend dierenarts mag worden verwacht.

5.3. De beantwoording van die vraag wordt bemoeilijkt door het feit dat de lezingen van partijen over diverse feiten niet met elkaar overeenstemmen. Het college heeft echter geen concrete aanwijzingen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de in het geding gebrachte pati ë ntenkaart. Voor zover klaagster ter zitting heeft gesteld dat daarop onjuistheden staan vermeld, in die zin dat daarop behandelingen staan die niet XXXX maar haar andere honden hebben ondergaan, hebben beklaagden zulks gemotiveerd bestreden. Nu klaagster haar bewering op dit punt niet nader feitelijk heeft kunnen onderbouwen en het college ook anderszins niet de overtuiging heeft gekregen dat er bewust dan wel abusievelijk verkeerde notities zijn gemaakt, wordt uitgegaan van de juistheid van de informatie zoals die op de pati ë ntenkaart staat vermeld.

5.4. Dat het door klaagster geuite vermoeden van schurftmijt niet serieus zou zijn genomen, is naar het oordeel van het college niet kunnen blijken. Mede op basis van de pati ë ntenkaart is voldoende aannemelijk geworden dat er meerdere keren onderzoek is gedaan naar een parasitaire oorzaak en schurftmijt. Verwezen wordt naar de consulten op 30 april 2008 en 5 mei 2008, waarbij afkrabsels van de huid microscopisch zijn onderzocht, maar geen mijten zijn gevonden.

5.5. Het college acht voorts voldoende aannemelijk dat de hond wel degelijk met Ivermectine of een soortgelijk middel is behandeld, ondanks dat er geen aanwijzingen voor schurftmijt waren gevonden. Uit de pati ë ntenkaart volgt dat er in de zomer van 2008 een behandeling heeft plaatsgevonden met een Ivermectineachtig diergeneesmiddel, te weten zijn er injecties Dectomax (0,7 ml) toegediend bij consulten op 21 juli 2008, 29 juli 2008 en 7 augustus 2008. Uit de pati ë ntenkaart volgt voorts dat dit even verbetering gaf, maar dat de problemen terugkeerden en dat er bij en consult c.q. contact op 18 augustus 2008 weer sprake was van verergering van de klachten. Afgaande op de pati ë ntenkaart is ook op 4 december 2009 en 16 december 2009 Dectomax toegediend en bij een consult op 18 februari 2010 is geconcludeerd dat dit onvoldoende resultaat bood. Toen in maart 2010 over de huidproblemen contact is opgenomen met een dermatoloog, is eveneens overgegaan tot de inzet van Ivomec, hoewel ook de specialist niet zeker was van schurftmijt, gelet op de duur dat de klachten bestonden. Ook dit gaf volgens de pati ë ntenkaart onvoldoende resultaat.

5.6. Er is voorts een aanvaardbare verklaring gegeven voor het feit dat met toepassing van Dectomax op enig moment is gestopt. De antiparasitaire behandelingen boden onvoldoende resultaat en nu vanwege de nimmer aangetroffen mijten geen zekerheid bestond over de vraag of er ü berhaupt sprake was van schurftmijt, konden andere oorzaken voor de huidproblemen niet worden uitgesloten, daaronder voedselallergie, waartoe nader onderzoek moest worden gedaan. Op grond van het voorgaande verwerpt het college de stelling van klaagster dat beklaagde en haar collega geen behandeling hebben willen inzetten tegen schurftmijt. Voorts acht het college niet verwijtbaar dat daarmee is gestopt, waarbij geldt dat klaagster na het consult op 11 mei 2010 de praktijk niet meer heeft geconsulteerd. Overigens heeft in de behandelperiode ook onderzoek plaatsgevonden naar hypothyreo ï die (tekort aan schildklierhormoon), waarvoor Forthyron-tabletten zijn voorgeschreven en is ook onderzoek gedaan naar Cheyletiella, dat niet kon worden aangetoond.

5.7. Voor wat betreft de medicatie die gedurende de behandelperiode voor de huidproblemen is voorgeschreven is het college van oordeel dat de inzet van antibiotica (o.a. Baytril, Clavubactin, Convenia, Cefaral), shampoos (Allercalm, Paxcutol) en andere middelen (Dermapet, Sulphur) niet als veterinair onjuist kan worden beschouwd, temeer niet omdat uit de pati ë ntenkaart blijkt dat er ook perioden van verbetering zijn geweest. De enige kantekening die zou kunnen worden gemaakt is dat er gedurende een betrekkelijk lange periode Prednisolon is voorgeschreven. Daargelaten echter dat uit het verweer van beklaagden volgt dat niet zij maar de dienstdoende collega deze medicatie heeft voorgeschreven (24 december 2008, 18 februari 2009 en 12 juni 2009, steeds 80 tabletten van 2 mg, toediening eenmaal daags), is een reden voor toepassing van deze medicatie gegeven die het college verdedigbaar acht, te weten om de jeuk en huidproblemen symptomatisch te bestrijden. Hierbij komt dat klaagster volgens beklaagden geen nader onderzoek naar voedselallergie wilde laten verrichten. Klaagster heeft niet bestreden dat een voorstel tot het verrichten van een nader onderzoek naar voedselallergie is gedaan. Voorts is slechts een geringe en geen overmatige dosering (0,1 mg per kilogram lichaamsgewicht) toegepast, die in het kader van symptoombestrijding aanvaardbaar was. Op grond van de vorengenoemde feiten en omstandigheden ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat de inzet van Prednisolon verwijtbaar onjuist is geweest en tuchtrechtelijk zou moeten worden bestraft.

5.8. Alles overziend is het college van oordeel dat het diergeneeskundig handelen in de gegeven situatie verdedigbaar is geweest en binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Naar het oordeel van het college is in ieder geval geen sprake geweest van een zodanig tekortschieten in de zorg voor de hond dat het opleggen van een maatregel geboden is. Dit klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden  drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en  drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2012 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen