ECLI:NL:TDIVBC:2012:9 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2011/15

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2012:9
Datum uitspraak: 15-10-2012
Datum publicatie: 22-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2011/15
Onderwerp: Paarden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Medische zorg voor merrie en veulen. Hoefbevangenheid.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van

in de zaak VB 11/15  van

X, wonende te A,

klager  in eerste aanleg, appellant van een uitspraak

van 20 oktober 2011 van het Veterinair Tuchtcollege (2009/88),

hierna te noemen: klager,

tegen

Y, dierenarts te B,

beklaagde in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: dierenarts.                        .

1      Het geding

Bij beroepschrift van 13 december 2011 is klager bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 20 oktober 2011, waarbij zijn klacht tegen de dierenarts, dat hij tekort is geschoten in het verlenen van adequate medische zorg met betrekking tot de merrie en het veulen van klager ongegrond is verklaard .

De dierenarts heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 9 augustus 2012, waar klager en zijn dochter

Z, bijgestaan door W, alsmede de dierenarts, bijgestaan door V, hun standpunten hebben toegelicht.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2       De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

2.1     Het Veterinair Tuchtcollege heeft de voorgeschiedenis van de zaak als volgt

           weergegeven, daarbij de dierenarts als beklaagde aanduidend:

           3.1. Het gaat in deze zaak om het paard van klager, een merrie met de naam U, geboren

            24 mei 2002. In de nacht c.q. vroege ochtend van 3 juli 2009 heeft deze merrie een veulen

            gekregen.

          3.2. Klager heeft beklaagde omstreeks 8:00 uur telefonisch verzocht een visite af te leggen.

          Beklaagde is tussen 8:30 en 8:45 uur ter plaatse gekomen en heeft vastgesteld dat de

          nageboorte nog niet was afgekomen en deze ook niet met enige tractie kon worden

          verwijderd.

          3.3. Door beklaagde moest een inschatting worden gemaakt omtrent het geboortetijdstip. Dit is van belang omdat binnen een bepaalde tijd (ongeveer 6 uur) na de geboorte de placenta afgekomen dient te zijn althans dat een behandeling moet zijn ingesteld omdat anders de kans ontstaat dat de baarmoeder geïnfecteerd raakt. Beklaagde heeft in dat kader onder meer gesteld dat hij er in samenspraak met de dochter van klager vanuit is gegaan dat de geboorte na 05.00 uur had plaatsgevonden, omdat deze dochter de merrie op dat tijdstip nog zou hebben gezien en er toen nog geen veulen geboren was. Klager heeft daarentegen betwist dat tussen zijn dochter en beklaagde zou zijn afgestemd dat het veulen na 5:00 uur geboren moest zijn, stellende dat er die nacht tussen 02.00 (tijdstip waarop zijn dochter naar bed ging) en 07:00 uur (tijdstip waarop voor het eerst het veulen werd gezien) niemand controle heeft gehad over de merrie. Ter onderbouwing van die stelling heeft beklaagde na de zitting onder meer een schriftelijke getuigenverklaring dienaangaande van de betreffende dochter in het geding gebracht.

3.4. De patiëntenkaart vermeldt dat het geboortetijdstip van het veulen tussen 06.00 en 07.00 uur heeft gelegen. Beklaagde heeft het veulen bij de ochtendvisite een ‘veulenspuit’ toegediend. Partijen hebben bij die visite voorts gesignaleerd dat de nageboorte nog niet was afgekomen en een onregelmatige structuur had, maar beklaagde heeft op dat moment geen aanleiding gezien voor een nader medisch onderzoek of behandeling. Beklaagde heeft de merrie een injectie Oxytocine  toegediend en de dochter van klager geïnstrueerd om in de verdere ochtend nog enkele van dergelijke injecties toe te dienen (met een tussentijd van 45 minuten) en contact op te nemen als de nageboorte om 11:00 nog niet afgekomen zou zijn. Het feit dat het veulen (nog) niet dronk was voor beklaagde op dat moment geen reden tot zorg. Beklaagde gaf het advies (op dat moment of later die ochtend telefonisch, daarover verschillen partijen van mening) om bij een rundveeboer in de buurt runderbiest te halen en te bewerken en dit aan het veulen te geven.

3.5. Omstreeks 11.00 uur is de nageboorte afgekomen. Omdat klager bezorgd bleef over de kleur en onregelmatigheid van de nageboorte en over het feit dat het veulen nog geen biest had gekregen van de merrie, heeft hij tussen 11.00 en 12.00 enkele keren telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde. Na enige pogingen is beklaagde aan de telefoon gekomen, die echter op dat moment geen noodzaak zag voor een bezoek of behandeling.

          Bij één van die telefonische contacten heeft klager gevraagd om de PAVO SOS Kit voor veulens omdat het veulen nog steeds geen biest van de merrie had gekregen. Beklaagde gaf te kennen hiermee niet bekend te zijn en heeft, omdat hij zelf op dat moment bezig was met andere patiënten, uiteindelijk een collega gevraagd om de stal van klager te bezoeken, welk bezoek omstreeks 13:00 uur heeft plaatsgevonden, waarbij deze collega klager heeft geadviseerd het veulen de PAVO SOS kit toe te dienen met het oog op de noodzakelijke biestvoorziening.

3.6. Terzake de middagvisite kan uit de patiëntenkaart worden afgeleid dat de merrie weinig -maar niet afwijkende- melk gaf en dat er geen sprake was van koorts. Tussen partijen is in geschil of bij dit bezoek door de betreffende collega al een spoeling van de baarmoeder is verricht. Volgens beklaagde is dit eerst die avond bij een vervolgvisite gebeurd, terwijl klager stelt dat er reeds bij de middagvisite een eerste spoeling heeft plaatsgevonden. Niet in geding is dat de merrie bij de avondvisite wel koorts en een zeer gevoelig uier had en dat naast een spoeling van de baarmoeder een behandeling met medicatie (o.a. Metacam en Depomycine) is ingesteld. De patiëntenkaart vermeldt dat de spoeling geen bijzonderheden vertoonde.

3.7. Op 4 juli 2009 is door een collega van beklaagde een uierontsteking vastgesteld en is een behandeling ingezet met Cobactan en Bedozane. Een dag later bleek de merrie ernstig hoefbevangen, waarop naast diverse spoelingen een verdere medicamenteuze behandeling heeft plaatsgevonden. Volgens de patiëntenkaart vertoonde het spoelsel geen afwijkingen. In de periode daarna trad ten aanzien van de conditie en beweging van de merrie aanvankelijk enigszins verbetering op, maar uiteindelijk werd de merrie begin september 2009 ernstig kreupel, zodanig dat op 3 september 2009 is besloten tot euthanasie.

2.2   De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege berust op de volgende beoordeling:

        5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had

        behoren te betrachten ten opzichte van het paard en het veulen van klager, met

        betrekking tot welke dieren zijn hulp was ingeroepen.

       5.2. Het college stelt voorop dat de klacht alleen is gericht tegen beklaagde en niet

       tegen de collega dierenartsen die betrokken zijn geweest bij de middag- en avondvisite

       op 3 juli 2009 en bij de behandeling in de daarop volgende dagen c.q. daarop volgende

       periode. Gelet hierop ligt aan het college alleen ter beoordeling voor de vraag of

       beklaagde op 3 juli 2009, in het tijdvak tussen het afleggen van de eerste visite die

       ochtend en de middagvisite door zijn collega, in diergeneeskundig opzicht verwijtbaar

       of nalatig heeft gehandeld.

       5.3. Klager verwijt beklaagde in de eerste plaats niet adequaat te hebben gereageerd op

       de meldingen van klager dat het veulen geen biest kreeg bij de merrie.

       5.4. In dat verband wordt overwogen dat beklaagde het veulen tussen 8.30 uur en 8:45

       uur heeft onderzocht en een veulenspuit heeft toegediend. Uit de stukken blijkt dat het

       veulen op dat moment nog niet dronk en dat beklaagde dit (nog) niet verontrustend

       vond, hetgeen het college verdedigbaar acht, nu onbestreden is gebleven dat het veulen

       op dat moment nog zoekende was naar de uier. Beklaagde heeft overigens gesteld dat

       hij tijdens de ochtendvisite reeds heeft gemeld dat als alternatief ook bewerkte

       runderbiest kon worden toegediend. Dat beklaagde die ochtend kennelijk niet wist dat

       er ook PAVO SOS op de praktijk voorhanden was, is weliswaar ongelukkig, maar

       tuchtrechtelijk onvoldoende verwijtbaar. Dit geldt tevens voor het feit dat de

       telefonische bereikbaarheid van beklaagde die ochtend niet optimaal is geweest.

       Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het door beklaagde gegeven advies (tijdens

        de ochtendvisite of bij het telefonisch contact in de loop van de ochtend) om als

        alternatief bewerkte runderbiest bij een veehouder in de buurt op te halen en aan het

        veulen te geven naar het oordeel van het college niet als veterinair onjuist kan worden

        beschouwd en door klager had kunnen worden opgevolgd. Niet gebleken is overigens

        dat er als gevolg van een en ander negatieve en blijvende schadelijke gevolgen voor de

        gezondheid van het veulen zijn opgetreden. Dit klachtonderdeel zal derhalve

        ongegrond worden verklaard.

      5.5. Terzake de behandeling van de merrie geldt dat de standpunten van partijen over

      het geboortetijdstip van het veulen uiteen lopen. Beklaagde heeft gesteld c.q. verklaard

      dat hij mede naar aanleiding van een gesprek met de dochter van klager heeft ingeschat

      dat het veulen was geboren ná 05.00 uur, omdat hij had begrepen dat deze dochter

      omstreeks 05.00 uur de stal nog had bezocht en had geconstateerd dat er toen nog geen

      geboorte had plaatsgevonden. Beklaagde heeft in dat verband tevens naar voren

      gebracht dat hij ook van een geboortetijdstip na 05:00 uur is uitgegaan, omdat hij zelf

      heeft geconstateerd dat het veulen tijdens de ochtendvisite net in de benen was

       gekomen, daarop nog onzeker stond en naar de uier zocht.

      5.6. Het college is van oordeel dat op grond van laatstgenoemde, op eigen waarneming

       van beklaagde berustende en niet betwiste argumenten (een veulen dat net in de benen

      was gekomen, zoekend naar de uier), de door hem gemaakte inschatting van het

      geboortetijdstip niet onlogisch en verdedigbaar was. Dit klemt temeer nu klager ter

      zitting heeft verklaard dat hij het veulen zelf omstreeks 7:00 uur liggend in de stal had

       aangetroffen. Op grond hiervan acht het college onvoldoende verwijtbaar dat

      beklaagde is uit gegaan van een geboortetijdstip na 5 uur. Het feit dat door klager –aan

      de hand van een tweetal na de zitting overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen- is

      betwist dat zijn dochter zou hebben ingestemd met het door beklaagde vastgestelde

      geboortetijdstip, doet daar niet aan af. Ook als die in het geding gebrachte

      getuigenverklaringen worden gevolgd en er vanuit moet worden gegaan dat niemand

      de stal tussen 02.00 uur en 07.00 uur heeft bezocht, rechtvaardigt zulks nog niet de

      conclusie dat de inschatting van beklaagde omtrent het geboortetijdstip

      onwaarschijnlijk of onjuist zou zijn. Overigens is niet gebleken dat door klager of diens

      dochter die ochtend aan beklaagde kenbaar is gemaakt dat zij de inschatting van het

      geboortetijdstip in twijfel trokken en kan uit de ter zitting overgelegde e-mail d.d. 30

      juli 2009 van klager aan de praktijk van beklaagde met als onderwerp ‘problematiek

      geboorte veulen’ worden afgeleid dat klager die ochtend kennelijk ook zelf niet

      twijfelde aan het door beklaagde aangehouden geboortetijdstip.

     5.7. Het college is voorts van oordeel dat beklaagde tijdens de ochtendvisite veterinair juist

     heeft gehandeld met betrekking tot de niet afgekomen nageboorte, door de nageboorte manueel

      te controleren en een injectie met Oxytocine toe te dienen, zulks in overeenstemming met de

     heersende veterinaire opvattingen, zoals o.m. neergelegd in de Leidraad ‘Fertiliteit Merrie’,

     zoals gepubliceerd in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde (Deel 128, Juli, aflevering 14/15,

    2003) aflevering, waaraan door  beklaagde in deze procedure is gerefereerd.

     5.8. De nageboorte is omstreeks 11.00 uur afgekomen en klager heeft vervolgens contact

      gezocht met beklaagde met het verzoek een vervolgvisite af te leggen, onder meer vanwege een

      vermeende onregelmatigheid van de nageboorte, en beklaagde heeft, omdat hij zelf verhinderd

     was, een collega gevraagd de merrie te onderzoeken, welk onderzoek omstreeks 13.00 uur die

     middag plaats heeft gevonden. Hoewel de telefonische bereikbaarheid van beklaagde die

     ochtend niet optimaal is geweest, ziet het college in de gang van zaken onvoldoende aanleiding

     te oordelen dat beklaagde zodanig tekort is geschoten in de zorg voor de merrie dat een

     tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat

      beklaagde de dochter van klager tijdens de ochtendvisite heeft geïnstrueerd om de injecties met

     Oxytocine te herhalen en dat beklaagde ter zitting heeft gesteld dat hij tevens nadrukkelijk heeft

      geadviseerd goed op de merrie en het veulen te letten en contact op te nemen als de nageboorte

     om 11.00 uur nog niet was afgekomen. Dit laatste bleek omstreeks 11:00 uur ook feitelijk het

     geval te zijn. Dat de nageboorte een onregelmatige structuur had en besmeurd oogde kon passen

     bij een te laat afgekomen nageboorte en rechtvaardigt naar het oordeel van het college niet dat

     er terstond ingegrepen had moeten worden. Wel is het college van oordeel dat het beter was

     geweest indien beklaagde tijdens de ochtendvisite nog specifieker instructies had gegeven en

     aan klager had geadviseerd de merrie de verdere dag regelmatig te blijven controleren op

     verhoging en koorts en tevens te controleren of de nageboorte volledig was afgekomen, echter

     op dit punt zal worden volstaan met de aanbeveling om voor de toekomst in soortgelijke

     gevallen de advisering en instruering aan te scherpen. Daarbij is door het college betekenis

     toegekend aan het feit dat er geen aanwijzingen zijn die er op duiden dat de nageboorte hier

      onvolledig is afgekomen, dat van klager als ervaren paardenfokker verwacht mocht worden dit

     te kunnen beoordelen en dat op de patiëntenkaart terzake de middagvisite, die omstreeks 13.00

     uur door een collega is afgelegd, geen melding wordt gemaakt van koorts of andere signalen

      voor een baarmoederontsteking, terwijl er tegenspraak is over de vraag of er die middag wel of

     geen spoeling van de baarmoeder heeft plaats gevonden.

     5.9. Op grond van het vorenstaande ziet het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat

     beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en wordt de klacht ongegrond verklaard.

3     De beoordeling van het beroep

3.1. Het VBC gaat van de hierboven weergegeven voorgeschiedenis uit nu daartegen geen bezwaren zijn gericht.

3.2.  Het Veterinair Beroepscollege gaat achtereenvolgens in op de grieven die klager tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege heeft aangevoerd met betrekking tot hetgeen is overwogen over het geboortetijdstip van het veulen, over de handelwijze van de dierenarts met betrekking tot de niet afgekomen nageboorte, over het feit, dat de dierenarts niet wist dat er een PAVO SOS-kit op zijn praktijk aanwezig was en over de omstandigheid, dat de dierenarts noch een collega van hem om 11.00 uur bereikbaar was.

Ten slotte gaat het Veterinair Beroepscollege in op de grief van klager, dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte is uitgegaan van hetgeen op de patiëntenkaart is vermeld, omdat deze later is aangevuld en gecorrigeerd.

3.3. Klager heeft met betrekking tot de vaststelling van het geboortetijdstip van het veulen naar voren gebracht, dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte meer geloof heeft gehecht aan hetgeen de dierenarts hierover heeft verklaard dan aan hetgeen klager en zijn dochter in dat verband hebben aangevoerd.

3.4. Het Veterinair Beroepscollege overweegt dienaangaande dat in gevallen als het onderhavige, waarin partijen een verschillende lezing geven van de voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden, het vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit rechtsoordeel berust niet op de opvatting dat het woord van de klager en zijn dochter minder geloof verdient dan dat van de dierenarts, doch op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke sanctie kan slechts worden gebaseerd op zodanige feiten en omstandigheden.

3.5. Waar de lezingen van partijen over het geboortetijdstip van het veulen uiteenlopen, is het Veterinair Beroepscollege, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel, dat op grond van hetgeen door klager en zijn dochter over bedoeld tijdstip is verklaard, niet als vaststaand kan worden aangenomen.

3.6. Uitgaande van de inschatting van de dierenarts, dat het veulen omstreeks 5.00 uur is geboren, is de instructie aan de dochter van klager om contact op te nemen als de nageboorte om 11:00 nog niet afgekomen zou zijn, niet onjuist geweest. De hierop betrekking hebbende grief van klager treft derhalve geen doel.

3.7. De grieven over de handelwijze van de dierenarts met betrekking tot de niet afgekomen nageboorte en over het feit, dat hij niet wist dat er een PAVO SOS-kit op zijn praktijk aanwezig was hebben betrekking op het bezoek, dat de dierenarts tussen 8.30 uur en 8.45 uur heeft afgelegd.

3.8. Het Veterinair Beroepscollege kan zich verenigen met hetgeen het Veterinair Tuchtcollege dienaangaande in § 5.4  en § 5.7 heeft overwogen, waarbij, zoals ook het Veterinair Tuchtcollege heeft overwogen, de beantwoording van de vraag of de dierenarts het advies om als alternatief bewerkte runderbiest te gebruiken tijdens de ochtendvisite of bij het telefonisch contact in de loop van de ochtend heeft gegeven in het midden kan blijven.

3.9. Ter zake van de omstandigheid, dat de dierenarts noch een collega van hem om 11.00 uur bereikbaar was kan het Veterinair Beroepscollege zich verenigen met hetgeen het Veterinair Tuchtcollege dienaangaande in § 5.8 heeft overwogen.

3.10. Over de laatste grief, dat het Veterinair Tuchtcollege niet had mogen uitgaan van hetgeen op de patiëntenkaart is vermeld, overweegt het Veterinair Beroepscollege, dat deze grief geen doel treft, omdat van de kant van klager geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, waaruit blijkt, dat de patiëntenkaart niet correct is ingevuld, en ook overigens niet is gebleken, dat deze kaart onjuistheden bevat.

3.11.  Hoewel het Veterinair Beroepscollege met het Veterinair Tuchtcollege van oordeel is, dat het ongelukkig is geweest, dat de dierenarts niet wist dat er een PAVO SOS-kit op de praktijk voorhanden was en dat de telefonische bereikbaarheid van de dierenarts die ochtend niet optimaal is geweest en voorts dat het beter was geweest indien beklaagde tijdens de ochtendvisite nog specifieker instructies had gegeven en aan klager c.q. zijn dochter had geadviseerd de merrie de verdere dag regelmatig te blijven controleren op verhoging en koorts en tevens te controleren of de nageboorte volledig was afgekomen, leidt het vorenoverwogene nochtans tot de slotsom dat de grieven van klager niet slagen en dat het beroep dient te worden verworpen, omdat niet is gebleken, dat de dierenarts in zijn voormeld handelen of nalaten zodanig te kort is geschoten, dat juist hierdoor de gezondheidstoestand van de merrie en haar veulen in gevaar is gebracht.

 4      De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege

-verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. H.C. Cusell,

mr. G. van der Wiel, drs. L.A.J. Smeenk (dierenarts) en drs. H.W. Wagenaar (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 15 oktober 2012 in tegenwoordigheid van de secretaris.

  w.g. secretaris                                                                                      w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris