ECLI:NL:TDIVBC:2012:8 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2011/14

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2012:8
Datum uitspraak: 14-05-2012
Datum publicatie: 22-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2011/14
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Vermelding gezondheidsstatus in dierenpaspoort van hond, een King Charles Cocker Spaniel, geboren op 10 april 2009, gekocht bij fokker via internet.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 14 mei 2012

in de zaak VB 11/14 van

X, wonende te A,                              

klaagster in eerste aanleg, appellante van een uitspraak

van 20 oktober 2011 van het Veterinair Tuchtcollege (2010/15),

hierna te noemen: klaagster,

tegen

Y, dierenarts te B,

beklaagde in eerste aanleg, verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: dierenarts.                        .

1      Het geding

Bij haar op 22 november 2011 ingekomen beroepschrift is klaagster bij het Veterinair Beroepscollege (verder: VBC) in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege (verder: VTC) van 20 oktober 2011, waarbij haar klacht tegen de dierenarts ongegrond is verklaard .

De dierenarts heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het VBC, gehouden op 9 maart 2012, waar klaagster en de dierenarts, bijgestaan door Z, hun standpunten hebben toegelicht.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2       De uitspraak van het VTC

2.1     Het VTC heeft de voorgeschiedenis van de zaak als volgt weergegeven, waarbij de dierenarts is aangeduid als beklaagde :

“3.1.  Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een King Charles Cocker Spaniel, geboren 10 april 2009, met de naam Louis, die zij begin juni 2009 via het internet bij een fokker kocht. Bij de aankoop ontving klaagster een dierenpaspoort, met daarin de resultaten van de door beklaagde op 19 mei 2009 verrichte keuring. In het paspoort was qua gezondheidsstatus bij alle onderdelen van de keuring ‘goed’ aangekruist en voorts was het paspoort voorzien van gegevens omtrent de toegediende entingen.

3.2.   Bij een bezoek aan de eigen dierenarts op 8 juni 2009 is vervolgens een kleine navelbreuk vastgesteld en tevens geconstateerd dat de testikels niet waren ingedaald. Enkele maanden later is uit onderzoek gebleken dat de hond een aangeboren heupafwijking (de linkerachterkom ontbreekt) had en dat sprake was van een  bacteriële infectie in de urinewegen.

    3.3.   Klaagster verwijt beklaagde de genoemde gebreken tijdens de keuring niet te hebben

    opgemerkt en daarvan in het dierenpaspoort ten onrechte geen melding van te hebben

   gemaakt.”

2.2   De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege berust op de volgende beoordeling:

“5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt op de eerste plaats vast dat er in het onderhavige geval geen aanwijzingen zijn gebleken die erop duiden dat het paspoort door beklaagde is opgemaakt zonder dat zij de hond van klaagster feitelijk heeft onderzocht. De vraag is evenwel of dit onderzoek deugdelijk is geschied, overeenkomstig de veterinaire eisen die daaraan mogen worden gesteld.

5.3  Ten aanzien van de navelbreuk heeft  beklaagde gesteld dat zij die bij de keuring wel heeft geconstateerd, maar dat zij vermelding daarvan achterwege heeft gelaten, aangezien de breuk zeer gering van omvang was en zij er vanuit ging dat een dergelijke breuk niet tot problemen in de toekomst zou leiden en vanzelf, zonder medisch ingrijpen, zou herstellen.

5.4. Het college overweegt dat in beginsel alle geconstateerde afwijkingen die bij een keuring in het kader van de afgifte van een dierenpaspoort aan het licht komen in dat paspoort dienen te worden vermeld. Dit geldt ook voor relatief onschuldige ogende afwijkingen als een navelbreuk van geringe omvang, die niet per definitie van invloed hoeft te zijn op het welzijn of de gezondheid van het dier. De potentiële koper van een dier verlaat zich bij zijn aankoopbeslissing op de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de dierenarts die de gezondheidsverklaring in het paspoort heeft opgesteld en hij moet er op kunnen vertrouwen dat de uitkomsten van de keuring volledig en naar waarheid worden vermeld.

5.5. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat zij inmiddels tot het inzicht is gekomen dat het in de rede ligt om ook van een onschuldig ogende navelbreuk als hier aan de orde melding te maken in het  paspoort en zij heeft tevens verklaard haar werkwijze op dit punt inmiddels te hebben aangepast. Gelet hierop en nu het hier achteraf bezien ook om een vanzelf genezen navelbreuk ging, die geen medisch ingrijpen behoefde, ziet het college onvoldoende grond voor een tuchtrechtelijke maatregel op dit punt en wordt volstaan met de aanbeveling om ook voor de verdere toekomst van een dergelijk geringe afwijking in een dierenpaspoort melding te maken.

5.6.  Ten aanzien van de bacterie in de urinewegen wordt overwogen dat deze eerst bij een later onderzoek op een andere dierenartsenpraktijk is vastgesteld en dat niet is komen vast te staan dat de hond deze aandoening ten tijde van de keuring ook al onder de leden had. Een controle op deze aandoening maakt in beginsel ook geen deel uit van het klinisch onderzoek en de controles bij een keuring in het kader van de afgifte van een dierenpaspoort, terwijl ook niet is gebleken van omstandigheden tijdens de keuring die tot een dergelijk nader specifiek onderzoek noopten. Derhalve acht het college dit klachtonderdeel ongegrond.

5.7. Ten aanzien van de niet ingedaalde testikels heeft beklaagde gesteld dat zij deze tijdens de keuring bij de pup wel degelijk heeft gevoeld. Naar het oordeel van het college kan het tegendeel niet zonder meer worden aangenomen, ook al heeft de opvolgend dierenarts de testikels bij de controle op 8 juni 2009 niet gevoeld. De testikels van een pup behoren eerst na 6 maanden definitief te zijn ingedaald en kunnen zich tot die tijd vrijelijk bewegen van het lieskanaal naar het scrotum en vice versa. Het college wijst de klacht op dit onderdeel derhalve af.

5.8. Ook het verwijt ten aanzien van het niet vermelden van de aangeboren heupafwijking treft geen doel. Voor het college staat niet vast dat beklaagde deze afwijking bij de keuring op 19 mei 2009 had kunnen en moeten constateren. Gebleken is dat deze afwijking eerst later per toeval op een andere kliniek is ontdekt bij het maken van een röntgenfoto in verband met blaasproblemen. Ten slotte wordt overwogen dat de stelling van klaagster dat deze afwijking een symptoom zou zijn van het ondeskundig doorfokken met dit hondenras door de betreffende fokker in deze procedure niet kan worden behandeld. De bevoegdheid van het college op grond van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde is immers beperkt tot het handelen van diergeneeskundigen.

5.9. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen zal de klacht ongegrond worden verklaard.

3     De beoordeling van het beroep

Het VBC gaat uit van de feiten zoals door het VTC onder de voorgeschiedenis vermeld, nu daartegen geen bezwaar is aangetekend.

Het VBC merkt op dat klaagster geen grief gericht heeft tegen hetgeen het VTC in rechtsoverweging 5.6 ten aanzien van de urineweginfectie heeft overwogen.

De grieven van klaagster betreffen dus de op het dierenpaspoort niet vermelde dan wel bij de keuring gemiste navelbreuk, de niet ingedaalde testikels en de heupafwijking.

 3.1  In haar beroepschrift geeft klaagster allereerst aan, dat de dierenarts het door haar geconstateerde navelbreukje in het dierenpaspoort had dienen te vermelden, omdat, hoewel dit breukje zich vanzelf heeft gesloten, haar hond hiervan volgens haar eigen dierenarts op latere leeftijd toch nog last van zou kunnen krijgen.

3.2  Het VBC overweegt dienaangaande, dat het zich kan verenigen met hetgeen het VTC ter zake onder onder 5.3 tot en met 5.5 heeft overwogen. De kans dat de hond van klaagster op latere leeftijd toch nog ongemak van het navelbreukje zou kunnen ondervinden, acht het VBC -gelet op de inmiddels verstreken tijd zonder klachten-  zeer gering .

3.3  Het beroep richt zich voorts tegen hetgeen het VTC onder 5.7 heeft overwogen ter zake van de niet ingedaalde testikels.  Met klaagster constateert het VBC dat de dierenarts zich dienaangaande in eerste aanleg niet eensluidend  heeft uitgelaten.  Deze constatering kan klaagster echter niet baten.  Immers ook bij het onderzoek op 8 juni 2009 is vastgesteld dat de testikels nog niet waren ingedaald. Kennelijk konden deze zich ook toen nog vrijelijk bewegen tussen het lieskanaal en het scrotum.  De indaling kan naar het oordeel van het VBC zelfs langer dan de door het VTC gemelde zes maanden op zich laten wachten.  Vaststaat dat de testikels van de hond van klaagster in die zin tijdig zijn ingedaald. In de gegeven situatie is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de dierenarts van de op 19 mei 2009 niet gebleken indaling geen aantekening heeft gemaakt. Ook op dit punt faalt klaagsters grief dus.

3.4  Met betrekking tot de niet op het dierenpaspoort vermelde heupafwijking stelt het VBC het volgende voorop.Vaststaat dat deze eerst bij toeval op 19 oktober 2009 door röntgenologisch onderzoek is ontdekt. De keuring op 19 mei 2009 met het oog op de afgifte van het dierenpaspoort vraagt van de dierenarts naar algemeen gebruik in beginsel niet meer dan een basaal onderzoek naar de algehele gezondheidstoestand van het aangeboden dier. Daaronder valt niet standaard, zonder aanwijsbare reden, een röntgenologisch onderzoek. Het VBC gaat ervan uit dat de afwijking bij de keuring niet zichtbaar was, ook omdat deze bij het onderzoek op 8 juni 2009 evenmin is geconstateerd. Kennelijk had ook klaagster toen nog geen afwijkend loopgedrag van de hond opgemerkt. Verdergaand onderzoek had de dierenarts bij de keuring op 19 mei 2009 dienen te verrichten indien zij door de eigenaar van de pup opmerkzaam zou zijn gemaakt op (vermoede) afwijkingen/gebreken die de eigenaar wel, maar de dierenarts bij de keuring niet had onderkend. Er is niet gebleken dat die situatie zich hier heeft voorgedaan. Onder deze omstandigheden treft de dierenarts anders dan klaagster meent geen verwijt dat zij deze afwijking op 19 mei 2009 niet heeft opgemerkt. Ook deze grief kan derhalve niet slagen.

3.5  Voor zover klaagster nog aanvoert dat deze heupafwijking haar te zijner tijd op hoge kosten dreigt te jagen, waarop zij op grond van het door de dierenarts verstrekte dierenpaspoort bij de aanschaf van de hond niet behoefde te rekenen, merkt het VBC ten overvloede op dat zich over het algemeen na verloop van tijd om de betreffende kop van de heup een bindweefselkapsel vormt, waardoor de hond geen hinder van bedoelde afwijking behoeft te ondervinden. Naar het oordeel van het VBC kan dit bij de hond van klaagster zeer wel het geval zijn, nu naar eigen zeggen haar hond ook in 2012 geen enkele beperking vertoont bij het opstaan.

3.6  Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de grieven van klaagster niet slagen en dat het beroep dient te worden verworpen.

4         De beslissing

          Het Veterinair Beroepscollege

          verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. H.C. Cusell,

mr. J.M. Willink, drs. M.A. van Messel (dierenarts) en drs. N.H. Lieben (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 14 mei 2012 in tegenwoordigheid van de secretaris.

          w.g. secretaris                                                                          w.g. voorzitter

          Voor eensluidend afschrift,                                                      secretaris