ECLI:NL:TDIVBC:2012:16 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2012/07

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2012:16
Datum uitspraak: 06-11-2012
Datum publicatie: 23-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2012/07
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling hond, een Labrador, geboren op 5 juni 2002, die onder meer sloom was, slecht at en eenzijdige neusvloeiing had.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 6 november 2012

in de zaak VB 12/07 van

X, wonende te A,

klager in eerste aanleg, appellant van een uitspraak

van 26 januari 2012 van het Veterinair Tuchtcollege (2010/105),

hierna te noemen: klager,

tegen

Y, dierenarts te A,

beklaagde in eerste aanleg, verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: dierenarts.                        .

1      Het geding

Bij beroepschrift van 14 maart 2012 is klager bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 26 januari 2012, waarbij zijn klacht tegen de dierenarts, dat zij ten aanzien van de hond van klager:

  1. te zeer heeft aangedrongen op een operatie ter verwijdering van de baarmoeder;
  2. voorafgaande aan die operatie onvoldoende onderzoek heeft verricht;
  3. tekort is geschoten in de informatieverstrekking omtrent de levensverwachting van de hond, toen er diabetes werd geconstateerd;
  4. na de sterilisatie bij een consult op 17 september 2010 geen degelijke klinisch onderzoek en controle van de operatiewond heeft verricht en pijnklachten niet serieus heeft genomen;
  5. op 18 september 2010 onbereikbaar is geweest, ook voor de dienstdoende dierenarts;
  6. onhygiënisch te werk is gegaan bij de operatie;
  7. voor het overlijden van het dier verantwoordelijk is op basis van de punten 1 t/m 6.
  8. zou ‘aanknoeien’ met dieren zonder enige onderbouwing of ondersteunend onderzoek.

ongegrond is verklaard .

De dierenarts heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 11 september 2012, waar klager samen met zijn echtgenote en de dierenarts, bijgestaan door haar gemachtigde Z,  hun standpunten hebben toegelicht.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2       De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

2.1     Het Veterinair Tuchtcollege heeft de voorgeschiedenis van de zaak als volgt

         weergegeven:

“3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Labrador met de naam W, geboren 5 juni 2002.

          3.2. Op 17 juni 2010 heeft klager beklaagde geconsulteerd omdat de hond onder meer sloom was, slecht at en eenzijdige neusuitvloeiing had. Onder sedatie heeft, voor zover mogelijk, inspectie van de bek en neus van de hond plaatsgevonden naar een vreemd voorwerp of een tumor. Er werden echter geen aanwijzingen in die richting gevonden. Er is een antibioticumkuur voorgeschreven en de hond heeft een injectie Dexadreson toegediend

gekregen. Afgesproken werd de situatie nog even aan te zien. Bij het uitblijven van verbetering zou doorverwijzing naar een KNO-arts worden overwogen.

          3.3. Bij een consult ongeveer een week later bleek verbetering te zijn opgetreden. In verband met een andere klacht –frequent plassen- heeft urine- en bloedonderzoek plaatsgevonden, waaruit naar voren kwam dat de hond diabetes mellites (suikerziekte) had. Er is een informatieboekje over diabetes verstrekt en er is gesproken over de behandeling van deze aandoening. Klager is eind juni 2010 begonnen met het toedienen van de insuline-injecties aan de hond.

          3.4. In de periode hierna heeft regelmatig controle plaatsgevonden van de bloedsuikerspiegel, die aanvankelijk naar een acceptabel niveau daalde, maar die vervolgens op andere momenten weer te hoog bleek te zijn. Eind augustus/begin september 2010 is besloten over te gaan tot sterilisatie van de hond. De operatie heeft op 15 september 2010 plaatsgevonden.

          3.5. Op 17 september 2010 heeft een consult plaatsgevonden, waarbij de bloedsuikerspiegel is gecontroleerd, de operatiewond is geïnspecteerd en klinisch onderzoek plaats heeft gevonden. Behalve lichte verhoging (39,2 graden) zijn geen bijzonderheden vastgesteld. Klager heeft medicatie (Baytril en Rimadyl) meegekregen en afgesproken werd dat hij thuis de temperatuur nog zou meten en doorgeven.

          3.6. Op zaterdagochtend 18 september 2010 constateerde klager dat er vocht uit de operatiewond kwam en leek de wondstreek pijnlijk. Klager heeft zich tot de dienstdoende dierenarts gewend, die heeft geconstateerd dat veel pus uit de wond kwam en dat de situatie zorgwekkend was. De wond is voor nadere inspectie geopend en met fysiologisch zout gespoeld. Er zijn drains aangebracht en de wond is gesloten.

          3.7. Op zondagochtend 19 september 2010 heeft de betreffende dierenarts verband verwisseld, de wond geïnspecteerd en vastgesteld dat de het beter leek te gaan. In de avond  kreeg de hond echter opnieuw veel pijn en trad weer  een verslechtering op, waarna de betreffende dierenarts opnieuw is geconsulteerd. Deze heeft geconstateerd dat er een buikvliesontsteking was ontstaan. In overleg is besloten tot euthanasie.

2.2  De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege berust op de volgende beoordeling:

“5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

Ten aanzien van klachtonderdeel 1

5.2. Ter zitting heeft klager toegelicht dat hij in verband met de conditie waarin de hond begin september 2010 verkeerde liever nog enige tijd had gewacht met sterilisatie. Het college is evenwel van oordeel dat sterilisatie geïndiceerd c.q. geboden was, omdat er al enige tijd sprake was van een sterke schommeling van de bloedsuikerwaarden en de diabetes -eind juni 2010 vastgesteld- na sterilisatie beter onder controle zou kunnen worden gehouden. Voorts is onvoldoende komen vast te staan dat de hond in een zodanige conditie verkeerde dat een operatie onverantwoord was, noch dat er door beklaagde onbetamelijke

druk op klager is uitgeoefend om met de operatie in te stemmen. Klachtonderdeel 1 wordt verworpen.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2

5.3. Ter zitting is gebleken dat dit klachtonderdeel door klager is geformuleerd vanwege het feit dat hij niet de beschikking heeft gekregen over de volledige patiëntenkaart, waaruit de verrichte onderzoeken blijken. Niet gebleken is echter dat dit opzettelijk informatie door beklaagde is achtergehouden. Ter zitting is door klager voorts erkend dat ook in de weken voor de operatie frequent onderzoek is verricht naar de bloedsuikerwaarden, hetgeen ook uit de overgelegde handgeschreven patiëntenkaart kan worden afgeleid. Gelet hierop is er onvoldoende grond voor toewijzing van dit klachtonderdeel. 

Ten aanzien van klachtonderdeel 3

5.4. Naar het oordeel van het college is er onvoldoende reden om te oordelen dat beklaagde tekort is geschoten in de informatieverstrekking over diabetes. Er is een informatieboekje verstrekt en er is uitvoerig gesproken over de keuze om de ziekte al dan niet te behandelen, gelet op de leeftijd van de hond en het feit dat dit praktisch mogelijk moest zijn, omdat er dan op gezette tijden injecties met insuline moesten worden toegediend en ook qua voeding een strak schema moest worden aangehouden. Voor zover beklaagde zou hebben aangegeven dat bij een behandeling van de diabetes de prognose niet slecht was en de hond nog wel enkele jaren zou kunnen leven, ziet het college geen aanleiding om deze uitgesproken verwachting als tuchtrechtelijk verwijtbaar te kwalificeren. Klachtonderdeel 3 wordt afgewezen.

Ten aanzien van klachtonderdeel 4

5.5. Het onderzoek bij een consult na de operatie op vrijdag 17 september 2010 heeft door een collega van beklaagde plaatsgevonden. Beklaagde was daarbij aanwezig. Zij heeft ter zitting gesteld dat de lichaamtemperatuur van de hond is opgenomen, ademhaling, pols en slijmvliezen zijn gecontroleerd en dat geen bijzonderheden zijn geconstateerd, behalve lichte verhoging (39,2 graden Celsius) . Verder is de buik van de hond beluisterd en gepalpeerd, waarbij geen verhardingen zijn gevoeld en leverde inspectie van de wond geen bijzonderheden op. De bloedsuikerspiegel bleek iets gezakt.

5.6. Desgevraagd heeft beklaagde verklaard dat de pleister op de operatiewond bij de controle niet is verwijderd. Hoewel dit wel gebruikelijk en aanbevelingwaardig is, heeft beklaagde voldoende aannemelijk gemaakt dat een voldoende gedegen beoordeling van de wond en de wondstreek heeft plaatsgevonden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het een zeer dunne c.q. smalle pleister betrof, dat beklaagde ter zitting heeft gesteld er geen vochtverlies of vochtophopingen in de pleister zichtbaar waren en dat het gebied buiten de pleister absoluut niet rood of geïrriteerd was. Verder lopen de lezingen uiteen omtrent de klinische gesteldheid van de hond op dat moment. Volgens klager had de hond veel pijn, kon slechts hurken en liet ze haar ontlasting lopen, waar beklaagde stelt dat de hond wat onrustig was en er alleen lichte verhoging (39,2 graden) is vastgesteld. Het klinisch onderzoek leverde voor het overige geen afwijkingen op en onbestreden is gebleven dat er medicatie (antibiotica, pijnstilling) aan klager is meegegeven en dat hij de lichaamstemperatuur van de hond nadien thuis nog heeft gecontroleerd en heeft doorgegeven, die toen eveneens rond de 39,3 graden zou hebben bedragen. Gelet op het voorgaande ziet het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat tijdens het onderzoek bij het bewuste consult verwijtbare fouten zijn gemaakt. Beklaagde kan niet worden verweten dat zij op grond van haar bevindingen heeft geconcludeerd dat er op dat moment geen reden was voor zorg.  Aldus slaagt ook klachtonderdeel 4 niet.

Ten aanzien van klachtonderdeel 5

5.7. Ook het verwijt dat beklaagde op zaterdag 18 september 2010 niet bereikbaar

  is geweest acht het college niet terecht. Beklaagde had dat weekend geen dienst en

 er was een waarnemend dienstdoende dierenarts beschikbaar. Bij het een dag

 eerder verrichte onderzoek zijn geen zorgelijke signalen naar voren gekomen,

 zodat beklaagde niet kon bevroeden dat er een dag later een kritieke situatie zou

 ontstaan. Hiervan uitgaande acht het college niet verwijtbaar dat beklaagde de

 dienstdoende weekenddierenarts niet vooraf heeft geïnformeerd over de hond.

 Klachtonderdeel 5 wordt verworpen.

Ten aanzien van klachtonderdeel 6

5.8. Dat er in de praktijk van beklaagde onder slechte hygiënische omstandigheden

 wordt gewerkt is gemotiveerd betwist en kan zonder verdere onderbouwing niet

 worden aangenomen. Niet bewezen is dat de later bij de hond opgetreden

 wondontsteking is ontstaan door niet steriel werken van beklaagde tijdens de

 operatie. Ook klachtonderdeel 6 faalt.

Ten aanzien van klachtonderdeel 7

5.9. Doordat er geen sectie is verricht bestaat er geen zekerheid over de precieze

 doodsoorzaak. Ook ontbreekt bewijs voor de stelling van klager dat het ontstaan

 van de wondontsteking door beklaagde had kunnen worden voorkomen. Op basis

 van de stukken en het  verhandelde ter zitting is niet gebleken dat er voor, tijdens

 of na de operatie veterinair onjuist is gehandeld. Aldus kan niet worden

 geconcludeerd dat aan het ontstaan van de wondinfectie en het overlijden van de

 hond verwijtbare fouten van beklaagde ten grondslag hebben gelegen.

 Klachtonderdeel 7 wordt als niet bewezen verworpen.

Ten aanzien van klachtonderdeel 8

5.10. Het verwijt dat beklaagde met dieren zou ‘aanknoeien’ acht het college te

 algemeen geformuleerd en onvoldoende gefundeerd. Ook dit klachtonderdeel

 wordt daarom afgewezen.

De eindconclusie

5.11. De slotsom is dat de door klager geformuleerde klachtonderdelen niet kunnen

 slagen en dat deze door het college ongegrond worden verklaard.”

3     De beoordeling van het beroep

3.1  Ter zitting in beroep heeft klager klachtonderdeel 1 als volgt nader toegelicht. De dierenarts had eind juni 2010, toen de neusklachten van de hond waren verbeterd maar uit onderzoek naar een andere klacht (frequent plassen) was gebleken, dat de hond diabetes mellites (suikerziekte) had, zo snel mogelijk tot sterilisatie moeten overgaan. Toen de dierenarts de hond uiteindelijk pas op 15 september 2010 heeft gesteriliseerd, had deze ingreep niet mogen plaatsvinden, omdat de hond daarvoor op dat moment in een te slechte conditie verkeerde.

3.2  De dierenarts heeft hiertegen aangevoerd, dat genoemde nadere toelichting een nieuw klachtonderdeel bevat, namelijk dat de hond eerder geopereerd had moeten worden. Omdat dit klachtonderdeel niet in de klacht zoals deze door het Veterinair Tuchtcollege is weergegeven voorkomt, kan dit in beroep niet aan de orde komen.

3.3  Het Veterinair Beroepscollege kan de dierenarts hierin niet volgen.

Uit het klaagschrift van 14 november 2010 en de briefwisseling tussen klager en de dierenarts, waarnaar in het klaagschrift wordt verwezen, blijkt dat klager bedoeld heeft het gehele door de dierenarts gevolgde behandeltraject vanaf 17 juni 2010 ter toetsing aan het Veterinair Tuchtcollege voor te leggen. Het Veterinair Beroepscollege acht derhalve de door het Veterinair Tuchtcollege puntsgewijze vermelding van de klachtonderdelen een adequate weergave van de klacht.

3.4  Ter zake van eerdervermeld klachtonderdeel overweegt het Veterinair Beroepscollege het volgende.

Volgens het prococol, dat doorgaans door een dierenarts wordt gevolgd, dient een hond na het stellen van de diagnose diabetes mellitus zo snel mogelijk te worden gesteriliseerd. Omdat de omstandigheden, die hebben geleid tot het uitstellen van de sterilisatie tot 15 september 2010 (gedurende 4 tot 6 weken afwachten of de neusklachten weer terug zouden komen, de tussenliggende vakantie van de dierenarts en van klager en de inhoud van over een en ander gevoerd overleg tussen klager en de dierenarts), niet duidelijk zijn geworden, kan echter niet worden vastgesteld, dat het de dierenarts tuchtrechtelijk te verwijten is, dat zij tot

15 september 2010 met de sterilisatie heeft gewacht.

De grief die op dit klachtonderdeel ziet, is derhalve ongegrond.

3.5 Met betrekking tot de overige grieven van klager gericht tegen hetgeen het Veterinair Tuchtcollege heeft overwogen over de door dit college verwoorde klachtonderdelen 1 tot en met 8, overweegt het Veterinair Beroepscollege dat het zich kan verenigen met hetgeen het Veterinair Tuchtcollege in § 2 t/m § 10 heeft overwogen.

3.6  Anders dan klager betreffende het consult op 17 september 2010 meent is het Veterinair Beroepscollege overeenkomstig hetgeen het Veterinair Tuchtcollege in

§ 5.6 heeft overwogen van oordeel, dat, hoewel het gebruikelijk en aanbevelenswaardig is bij controle van een operatiewond de pleister te verwijderen, het in het onderhavige geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, dat de dierenarts dit niet heeft gedaan, omdat er - naar de dierenarts heeft verklaard - geen vochtverlies of vochtophopingen in de pleister zichtbaar waren en het gebied buiten de pleister absoluut niet rood of geïrriteerd was.

3.7 Wat betreft het uiteenlopen van de lezingen van klager en de dierenarts aangaande de klinische gesteldheid van de hond ten tijde van het consult op 17 september 2010, overweegt het Veterinair Beroepscollege meer in het algemeen dat in gevallen, waarin partijen een verschillende lezing geven van de voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden, het vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit rechtsoordeel berust niet op de opvatting dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de dierenarts, doch op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke sanctie kan slechts worden gebaseerd op zodanige feiten en omstandigheden.

3.8  Het Veterinair Tuchtcollege heeft dan ook ten aanzien van klachtonderdeel 4 terecht geconstateerd, dat er onvoldoende aanleiding is te oordelen dat tijdens het onderzoek bij het bewuste consult verwijtbare fouten zijn gemaakt en de dierenarts niet kan worden verweten dat zij op grond van haar bevindingen heeft geconcludeerd dat er op dat moment geen reden was voor zorg.

3.9  Gelet op het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom, dat de grieven van klager niet slagen en het beroep dient te worden verworpen.

4         De beslissing

    Het Veterinair Beroepscollege

      verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. H.C. Cusell,

mr. G. van der Wiel, drs. M.A. van Messel (dierenarts) en dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 6 november 2012                    in tegenwoordigheid van de secretaris.

         w.g. secretaris                                                                           w.g. voorzitter

        Voor eensluidend afschrift,

        secretaris