ECLI:NL:TDIVBC:2012:15 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2012/06

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2012:15
Datum uitspraak: 06-11-2012
Datum publicatie: 23-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2012/06
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kreupelheidsklachten bij hond, een Rottweiler teef, geboren op 5 november 2002.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van

in de zaak VB 12/06 van

X, wonende te A,

klaagster in eerste aanleg, appellante van een uitspraak

van 15 december 2011 van het Veterinair Tuchtcollege (2010/87),

hierna te noemen: klaagster,

tegen

Y, dierenarts te B,

beklaagde in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: dierenarts.                        .

1      Het geding

Bij beroepschrift van 10 februari 2012 is klaagster bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen voornoemde uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege.

De dierenarts heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 11 september 2012, waar klaagster, vergezeld van haar dochter, en de dierenarts hun standpunten hebben toegelicht.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2       De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

  2.1   Bij zijn uitspraak heeft het Veterinair Tuchtcollege beslist tot afwijzing van het verzoek van klaagster om wraking van één van de leden van dat college.

Voorts is bij die uitspraak de klacht ongegrond verklaard. Het Veterinair Tuchtcollege is daarbij uitgegaan van de volgende feiten:

            “3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Rottweiler teef, geboren 5

   november 2002, met de naam Z.

           3.2. Op 28 maart 2008 heeft klaagster de praktijk van beklaagde bezocht in verband met  kreupelheidklachten bij de hond. Door een collega van beklaagde is middels bloedonderzoek de aanwezigheid van de ziekte van Lyme en reuma uitgesloten. De hond heeft achtereenvolgens een kuur van Doxycycline en, na de uitslag van het bloedonderzoek, Rimifin gekregen.

3.3. Toen de klachten niet verdwenen heeft beklaagde geadviseerd röntgenologisch onderzoek te doen terzake beide voorpoten. De opnames, gemaakt op 21 april 2008, hebben volgens beklaagde geen afwijkingen aan het licht gebracht. Beklaagde heeft vervolgens een kuur van Rimifin voorgeschreven. Ook is een injectie met ontstekingsremmer (Moderin) in de linkervoorvoet toegediend in verband met door beklaagde vastgestelde artrose.

3.4. Op 10 mei 2008 heeft klaagster wederom de praktijk bezocht in verband met aanhoudende klachten. Uit de patiëntenkaart blijkt dat kreupelheid aan de rechterpoot is vastgesteld. Volgens klaagster heeft beklaagde bij die gelegenheid tegen haar verklaard dat de hond kreupel was aan de linkervoorpoot. Er is wederom een kuur van Rimifin voorgeschreven.

         3.5. Op 23 mei 2008 is bij controle door beklaagde op basis van röntgenfoto’s een lichte humerusuitgroei bij de rechterelleboog vastgesteld, maar uit de verklaring van beklaagde volgt dat de klinische betekenis daarvan onduidelijk was. Afgesproken werd te stoppen met Rimifin en te beginnen met een kuur van Cortaphen. Deze is op 26 mei 2008 gestart en op 4 juni 2008 verlengd.

         3.6. In de periode van 10 juni tot 3 september 2008 is de hond tevens voor andere klachten behandeld, eerst in verband met dunne ontlasting en later in verband met een baarmoederontsteking. In die periode is de toediening van Cortaphen met tussenpozen onderbroken geweest in verband met de toediening van andere medicatie. Vanaf 3 september 2008 is wederom Cortaphen voorgeschreven in verband met de kreupelheidklachten.

           3.7. In verband met aanhoudende kreupelheidklachten heeft beklaagde op 4 november 2008 een injectie in het linkerschoudergewricht toegediend met een ontstekingsremmer (Moderin). In de patiëntenkaart staat vermeld dat de kreupelheid in de linkerpoot volgens de eigenaar op dat moment het meeste last gaf. Klaagster heeft dit in de stukken bestreden en erop gewezen dat zij steeds de verdenking heeft uitgesproken dat de oorzaak in de rechterpoot moest liggen.

          3.8. Op 29 december 2008 is door beklaagde een controleconsult afgenomen waarin werd vastgesteld dat de injectie in eerste instantie goed had gewerkt, maar dat de klachten geleidelijk weer waren teruggekomen. Vervolgens is door beklaagde wederom Cortaphen voorgeschreven. In de daaropvolgende periode is deze kuur nog verlengd op 6 februari, respectievelijk 26 februari, 13 maart en 27 maart 2009.

          3.9. Op 19 maart 2009 heeft klaagster een andere dierenarts bezocht die na (onder andere röntgenologisch) onderzoek heeft vastgesteld dat er sprake was van artrose in de rechterschouder met waarschijnlijk en peesontsteking in de rechtervoorpoot.

          3.10. Op 14 april 2009 is de hond door deze dierenarts geopereerd waarbij volgens de patiëntenkaart onregelmatigheden aan de humeruskop zijn weggehaald en schoongemaakt. Op 23 april 2009 is de hond nog bij deze dierenarts ter controle langs geweest waarbij alles goed werd bevonden. Volgens klaagster is de hond na de operatie niet meer kreupel geweest.

           3.11. Volgens klaagster is beklaagde nalatig geweest door zich in zijn behandeling te richten op de linkervoorpoot, terwijl uiteindelijk de oorzaak van de kreupelheidklachten volgens klaagster in de rechtervoorpoot was gelegen. Klaagster heeft nog verklaard dat de hond als gevolg van deze behandeling er allerlei andere klachten bij heeft gekregen en voorts dat zij hierdoor met hoge behandelkosten is geconfronteerd.”

2.2     De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege tot ongegrondverklaring van de klacht

 berust op de volgende beoordeling:

5.6. Klaagster verwijt beklaagde in de door hem verrichte diagnostiek en de daarop gebaseerde behandeling ten onrechte alleen aandacht te hebben geschonken aan de linkervoorpoot, terwijl uit onderzoek van de later aangezochte dierenarts volgens klaagster is gebleken dat de oorzaak van de kreupelheidklachten juist in de rechtervoorpoot was gelegen. Beklaagde heeft dit betwist en heeft ter adstructie gewezen op de patiëntenkaart, waarin diverse malen is vermeld dat door hem ook is gewezen op kreupelheid in de rechtervoorpoot. Ter zitting is hieromtrent door klaagster verklaard dat beklaagde ten overstaan van klaagster steeds heeft gewezen op een oorzaak van de kreupelheid in de linker -en niet in rechtervoorpoot.

5.7. Op basis van de patiëntenkaart en het verhandelde ter zitting acht het college voldoende aannemelijk dat beklaagde in zijn diagnostiek en behandeling rekening heeft gehouden met kreupelheid aan beide voorpoten. Uit de patiëntenkaart blijkt immers dat op 21 april 2008 röntgenopnames zijn gemaakt van de beide voorpoten (ellebogen en voetgewrichten) en voorts dat op 10 respectievelijk 23 mei 2008 de diagnose werd gesteld dat de hond rechtsvoor kreupel was, waarna beklaagde een behandeling met Cortaphen heeft voorgeschreven. Ook de verslaglegging in de patiëntenkaart van 1 juli 2008  spreekt van kreupelheid die zich “vooral RV” (rechts voor) zou manifesteren. Uit de verslaglegging van  29 oktober 2008 en 4 november 2008 kan worden afgeleid dat op dat moment de kreupelheid aan de linkerpoot weer de overhand had, waarna beklaagde een injectie met ontstekingsremmer in de linkerboeg heeft toegediend.

De verklaring van beklaagde ter zitting dat de hond kampte met verspringende gewrichtsklachten, waarbij de ene keer de kreupelheid zich rechts en de andere keer links manifesteerde, acht het college in het licht van het vorenstaande aannemelijk.

5.8. Het enkele feit dat door de opvolgend dierenarts op 19 maart 2009 kreupelheid aan de rechterpoot werd vastgesteld, rechtvaardigt naar het oordeel van het college niet de conclusie dat de behandeling door beklaagde van de linkerpoot, eind oktober en begin november 2008, onnodig en veterinair onjuist is geweest. Tussen beide behandelingen was een ruime periode gelegen en niet uit te sluiten valt dat ten tijde van de behandeling door beklaagde er links daadwerkelijk sprake was van kreupelheid, temeer nu de lokale behandeling daarvan door beklaagde met Moderin, zoals door klaagster niet weersproken, daadwerkelijk enige weken effect heeft gesorteerd.

5.9. Het college is voorts van oordeel dat de behandeling met Cortaphen begrijpelijk was, terwijl vast is komen te staan dat deze behandeling ook daadwerkelijk tot verlichting van de klachten heeft geleid. Ook staat tussen partijen vast dat, toen in de loop van de behandeling de klachten terugkeerden, gesproken is over specialistisch vervolgonderzoek (gewrichtspunctie schouder en elleboog of CT scan), hetgeen in de gegeven omstandigheden in de rede lag. Onduidelijk is echter gebleven waarom hier uiteindelijk niet toe is overgegaan. Volgens beklaagde heeft klaagster dergelijk onderzoek steeds uitgesteld in verband met de kosten ervan, terwijl klaagster heeft gesuggereerd dat beklaagde de behandeling in eigen hand wilde houden, onder meer uit financieel oogpunt. De verklaringen van partijen hierover lopen aldus uiteen met als gevolg dat het college de feiten op dit punt niet met voldoende zekerheid heeft kunnen vaststellen. Het college heeft geen aanwijzingen gevonden dat  beklaagde een doorverwijzing heeft geweigerd of dit stellig heeft ontraden, zodat geconcludeerd moet worden dat niet is gebleken dat beklaagde in dit opzicht tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.10. De slotsom is dan dat niet is komen vast te staan dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij jegens de hond diende te betrachten of dat hij anderszins veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard.”

3        De beoordeling van het beroep

 3.1  In haar eerste grief maakt klaagster bezwaar tegen de afwijzing door het Veterinair Tuchtcollege van haar verzoek om wraking van een lid van dat college.

Deze grief kan echter niet slagen reeds omdat, zoals blijkt uit artikel 37 van de Wet op de Uitoefening van de diergeneeskunde 1990, tegen een beslissing betreffende een verzoek om wraking geen beroep openstaat op het Veterinair Beroepscollege.

3.2  Klaagster heeft voorts als grief naar voren gebracht dat, anders dan het Veterinair Tuchtcollege heeft geoordeeld, de dierenarts haar hond slechts heeft behandeld in verband met kreupelheid aan de linker voorpoot, ofschoon zij steeds heeft aangegeven dat sprake was van kreupelheid aan de rechter voorpoot. Klaagster heeft gesteld dat de patiëntenkaart op die punten onjuistheden bevat.

De dierenarts heeft in reactie hierop verklaard dat het door hem verrichte onderzoek, de diagnose en de behandeling niet alleen waren gericht op de linker voorpoot, maar op beide voorpoten, omdat sprake was van kreupelheid die zich nu eens aan de linker- en dan weer aan de rechtervoorpoot voordeed.

De dierenarts heeft in dit verband gewezen op het patiëntendossier van de hond.

Het desbetreffende digitaal opgezette systeem van patiëntengegevens wordt, aldus de dierenarts, nauwgezet en up to date bijgehouden.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt in de eerste plaats dat in hetgeen klaagster heeft aangevoerd geen aanknopingspunt kan worden gevonden te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in het patiëntendossier dat de dierenarts heeft overgelegd. Aangezien ook overigens geen grond bestaat voor zodanige twijfel, gaat het Veterinair Beroepscollege bij de beoordeling van het handelen van de dierenarts uit van de in dat dossier vermelde gegevens.

Uit genoemd dossier blijkt dat de dierenarts in het kader van het onderzoek naar de kreupelheid van de hond terdege aandacht heeft besteed aan de rechter voorpoot en de behandeling mede op zijn bevindingen daaromtrent heeft afgestemd.

In dit verband wordt kortheidshalve verwezen naar hetgeen het Veterinair Tuchtcollege ter zake in § 5.7 van zijn uitspraak heeft overwogen. Op grond van de voorliggende gegevens onderschrijft het Veterinair Beroepscollege hetgeen het Veterinair Tuchtcollege in § 5.7 en § 5.8 heeft overwogen en geoordeeld.

3.3  Wat de bezwaren van klaagster tegen de behandeling met het diergeneesmiddel Cortaphen betreft, schaart het Veterinair Beroepscollege zich achter hetgeen in § 5.9 van de aangevallen uitspraak is overwogen en geoordeeld. Klaagster heeft in beroep geen argumenten aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden.

3.4  Gelet op het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de grieven van klaagster niet slagen en dat het beroep dient te worden verworpen.

  4      De beslissing

        Het Veterinair Beroepscollege

          verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. H.C. Cusell,

mr. G. van der Wiel, drs. M.A. van Messel (dierenarts) en dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 6 november 2012                          in tegenwoordigheid van de secretaris.

         w.g. secretaris                                                                             w.g. voorzitter

         Voor eensluidend afschrift,

         secretaris