ECLI:NL:TDIVBC:2012:14 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2012/05

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2012:14
Datum uitspraak: 26-06-2012
Datum publicatie: 23-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2012/05
Onderwerp:
  • Honden
  • Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Drachtigheid hond, een Chihuahua, geboren op 25 februari 2008. Keizersnede.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van

in de zaak VB 12/05  van

X, wonende te A,                              

klaagster in eerste aanleg, appellante van een uitspraak

van 15 december 2011 van het Veterinair Tuchtcollege (2010/100),

hierna te noemen: klaagster,

tegen

Y, dierenarts te B,

beklaagde in eerste aanleg, verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: dierenarts.                        .

1      Het geding

Bij beroepschrift van 10 februari 2012 is klaagster bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 15 december 2011, waarbij haar klacht tegen de dierenarts, dat zij nalatig heeft gehandeld bij het uitvoeren van een keizersnede bij haar hond, ongegrond is verklaard .

De dierenarts heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het VBC, gehouden op

14 mei 2012, waar klaagster, haar moeder en gemachtigde Z, en de dierenarts, bijgestaan door haar echtgenoot, hun standpunten hebben toegelicht.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2       De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

2.1    Het Veterinair Tuchtcollege heeft de voorgeschiedenis van de zaak als volgt weergegeven, waarbij de dierenarts is aangeduid als beklaagde :

“3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Chihuahua met de naam Gucci, geboren 25 februari 2008.

3.2. In februari 2010 heeft de hond een keizersnede ondergaan, waarbij vijf pups ter wereld zijn gekomen.

3.3. Later dat jaar is de hond opnieuw drachtig geworden. Op 15 september 2010 heeft klaagster een afspraak gemaakt voor een consult op de kliniek, omdat de hond de nacht ervoor erg onrustig was geweest. De hond was op dat moment 58 dagen drachtig en een collega van de praktijk had bij een consult twee dagen eerder vastgesteld dat er sprake was van ontsluiting, maar nog niet van weeënactiviteit.

3.4. Beklaagde was bij het betreffende consult op 15 september 2010 de dienstdoende dierenarts. Op dat moment was beklaagde naar eigen zeggen drie dagen als dierenarts voor de praktijk werkzaam. Zij had in het verleden wel al eens als waarneemster voor de praktijk gewerkt en zou de praktijk per 1 oktober 2010 overnemen.

3.5. De hond is bij het betreffende consult door beklaagde klinisch onderzocht. Vervolgens is besloten tot het uitvoeren van een keizersnede. Klaagster heeft daarbij gevraagd om de hond ook te steriliseren. Klaagster wilde met een vriendin bij de operatie aanwezig zijn.  Hoewel beklaagde daar geen voorstander van was, heeft zij daar uiteindelijk toch mee ingestemd.

3.6. Tijdens de operatie werd beklaagde door twee assistentes van de praktijk bijgestaan. Er is voorafgaande aan de operatie een tube in de luchtpijp aangebracht en de hond is middels een intraveneuze injectie met Domitor en Ketamine onder narcose gebracht. Bij het plaatsen van de eerste incisie vertoonde de hond een reactie en is via de tube extra narcose (gasmengsel zuurstof/isofluraan) toegediend. Ook bij het uitlichten van de pups uit de baarmoeder heeft de hond bewogen c.q. een reactie vertoond, hetgeen kennelijk tot paniek bij klaagster en haar vriendin heeft geleid. Op enig moment heeft een van de assistentes zonder overleg met beklaagde de geplaatste tube uit de luchtpijp getrokken. Daarna heeft het onderhoud van de narcose middels een kapje met narcosegas (zuurstof / isofluraan) plaatsgevonden.

3.7. Er zijn bij de keizersnede 4 pups ter wereld gekomen. De hond is na de operatie verzwakt uit de narcose gekomen en in een couveuse gelegd, die kennelijk echter onvoldoende verwarmd bleek. De hond is vervolgens onder een rode lamp gelegd. Ter zitting is gebleken dat de nazorg in eerste instanties door de assistentes en een jongere collega van beklaagde is uitgevoerd. Op enige moment daalde de lichaamstemperatuur van de hond naar 34,5 graden. Beklaagde heeft nog getracht een braunule te plaatsen, maar het is haar niet gelukt een bloedvat aan te prikken. De hond is naar de operatiekamer gebracht voor zuurstoftoediening, maar een en ander heeft niet kunnen voorkomen dat het dier is komen te overlijden.”

2.2  De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege berust onder meer op de volgende overwegingen:

"5.2. Het college neemt tot uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht ingevolge artikel 14 van de WUD te toetsen norm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige behandeling voldoende is, maar dat als maatstaf wordt aangehouden of beklaagde in de omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden.

5.3. Dat beklaagde bij het bewuste consult heeft besloten tot een keizersnede acht het college niet verwijtbaar. Op de patiëntenkaart staat genoteerd dat de slijmvliezen van de hond bleekgrauw kleurden en dat de hond hijgde, hetgeen op zuurstoftekort kon wijzen. Klaagster heeft ter zitting erkend dat zij het met het uitvoeren van een keizersnede eens was en dat zij beklaagde tevens heeft gevraagd de baarmoeder bij de hond te verwijderen. Verder mag bekend worden verondersteld dat bevallingen bij het ras Chihuahua doorgaans niet gemakkelijk verlopen en dat de noodzaak van het uitvoeren van een keizersnede bij dit ras vaker voorkomt.

5.4. Het college heeft geen concrete aanwijzingen die er op duiden dat het klinisch onderzoek door beklaagde niet naar behoren zou zijn uitgevoerd of dat er qua voorbereiding op de operatie verwijtbare fouten zijn gemaakt. Het college ziet onvoldoende aanleiding beklaagde persoonlijk aan te rekenen dat er op de praktijk op dat moment kennelijk geen geschikte maat braunules aanwezig waren. Weliswaar had het in de gegeven omstandigheden met een kritische patiënt als hier het geval de voorkeur gehad als er wel een braunule was geplaatst en de hond ook aan een infuus was gelegd, maar beklaagde heeft naar het oordeel van het college een toereikende verklaring gegeven voor het feit dat daartoe niet is overgegaan, te weten dat zij tijdwinst wilde boeken en voor haar prioriteit had om de pups zo snel mogelijk ter wereld te helpen, omdat de pups in de buik op de longen en de grote bloedvaten drukten en de kans op het ontstaan van zuurstoftekort reëel aanwezig was. Beklaagde heeft te dier zake ter zitting benadrukt dat zij bewust geen tijd wilde verliezen en dat haar ervaring was dat er bij de kleine hond moeilijk een geschikt bloedvat te vinden zou zijn althans dat daarmee kostbare tijd verloren had kunnen gaan. Onder de geschetste kritieke omstandigheden is het handelen van beklaagde verdedigbaar geweest en naar het oordeel van het college onvoldoende verwijtbaar.

5.5. Beklaagde heeft de hond met een injectienaald intraveneus onder narcose gebracht (met Ketamine/Domitor) en gesteld dat zij in eerste instantie welbewust voor een zo laag mogelijke dosering heeft gekozen, vanwege de conditie van het dier en omdat ze de pups niet in gevaar wilde brengen. Nu het college voldoende aannemelijk acht dat de situatie precair en de conditie van de hond niet optimaal was, is ook die keuze naar het oordeel van het college verdedigbaar, net als de afweging van beklaagde om geen Propofol toe te passen, omdat daar een tweede injectie voor nodig zou zijn. Voorts geldt dat soms onvermijdelijk is dat een onder narcose gebracht dier op handelingen reageert althans dat de narcosediepte vermindert en dan dient te worden geïntensiveerd. Er zijn naar het oordeel van het college onvoldoende concrete aanwijzingen gebleken voor de stelling van klaagster dat de tube niet goed in de trachea zou zijn aangebracht of dat de hond in het geheel niet onder narcose zou zijn geweest, zoals klaagster suggereert. Beklaagde heeft een en ander naar het oordeel van het college voldoende overtuigend weerlegd. Zij heeft gesteld dat zij de tube zelf heeft ingebracht met een laryngoscoop en daarbij de ribbeltjes van de luchtpijp heeft gevoeld. Beklaagde heeft voorts gesteld dat de hond reeds tien minuten onder narcose was voor de ingreep begon, dat er tijdens de ingreep registratieapparatuur in de vorm van een capnograaf aanwezig was en dat er na reactie van de hond op de eerste incisie via de tube isofluraan is toegediend, waarna de hond weer voldoende diep in slaap raakte. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij bewust tot drie kwartier na de ingreep heeft gewacht met toedienen van Sedastop, vanwege de bijwerkingen. Het college ziet verder onvoldoende aanleiding beklaagde aan te rekenen dat een van de assistentes tijdens de ingreep op eigen initiatief en zonder overleg met beklaagde -mogelijk naar aanleiding van een paniekreactie van klaagster- de tube heeft verwijderd. Beklaagde werd daarmee voor een voldongen feit geplaatst en er viel vervolgens niet veel anders te doen dan de narcose voort te zetten met een anesthesiemasker (kapje isofluraan), zoals is geschied. Overigens is niet gebleken dat zulks nog tot verdere problemen heeft geleid.

5.7. Het college is verder van oordeel dat ook de nazorg weliswaar beter had gekund –met bijv. een verwamde couveuse- maar ter zitting is gebleken dat beklaagde in eerste instantie niet persoonlijk bij de nazorg betrokken is geweest. Toen dat wel gebeurd en de temperatuur van de hond daalde heeft zij getracht een braunule aan te brengen, hetgeen niet lukte waarna zij er voor heeft gekozen om de hond zuurstof toe te dienen, hetgeen echter niet meer mocht baten. Ook op dit punt heeft beklaagde naar het oordeel van het college voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de gegeven situatie heeft gedaan wat op dat moment nog in haar macht en vermogen lag."

3     De beoordeling van het beroep

3.1  Het Veterinair Beroepscollege gaat eerst in op de grief van klaagster, dat de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege zeer eenzijdig is en alleen uitgaat van het verweer van de dierenarts.

Vervolgens zal worden ingegaan op de grieven die klaagster tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege heeft aangevoerd met betrekking tot het vooronderzoek, de uitvoering van de keizersnede en de nazorg.

3.2  Het Veterinair Beroepscollege overweegt ten aanzien van eerstgenoemde grief het volgende.

In gevallen als het onderhavige, waarin partijen een verschillende lezing geven van de voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden, is het vaste tuchtrechtspraak dat, wanneer op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit rechtsoordeel berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van de dierenarts, doch op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen.

Een tuchtrechtelijke sanctie kan slechts worden gebaseerd op zodanige feiten en omstandigheden.

 3.3  Met betrekking tot een door klaagster overgelegde verklaring van een voormalige assistente van de dierenarts overweegt het Veterinair Beroepscollege dat, voor zover deze verklaring afwijkt van hetgeen de dierenarts heeft gesteld, daarvoor in de stukken en het verhandelde ter zitting van het College onvoldoende steun kan worden gevonden. Bovendien valt op dat deze verklaring is gedagtekend 16 september 2010 -daags na de operatieve ingreep- terwijl de verklaring voor het eerst in het geding is gebracht ter zitting van het Veterinair Tuchtcollege van 20 oktober 2011.

In verband met het voorafgaande kan aan eerdergenoemde verklaring niet de betekenis worden gehecht, die klaagster daaraan toegekend wil zien.

3.4  Ten aanzien van de overige grieven van klaagster overweegt het Veterinair Beroepscollege in algemene zin -in lijn met § 5.2 van de aangevallen uitspraak- dat het er bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen van de dierenarts niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om de beantwoording van de vraag of de dierenarts bij haar handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, daarbij rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van dat handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm of standaard werd aanvaard.

 3.5  Aangaande de grief dat de dierenarts overhaast en zonder goede voorbereiding tot een keizersnede is overgegaan, wordt overwogen, dat de dierenarts, gelet op de vermelding op de patiëntenkaart dat de hond blijkbaar al sinds maandag (twee dagen eerder) ontsluiting had, de nacht voor het onderzoek onrustig en tijdens het onderzoek lusteloos was, terwijl sprake was van costaal hijgen en bleekgrauwe slijmvliezen, op grond van het geheel van deze verschijnselen redelijkerwijze heeft kunnen besluiten tot het zo spoedig mogelijk verrichten van een keizersnede. In dit verband is tevens van belang dat bevallingen bij het ras Chihuahua doorgaans niet gemakkelijk verlopen en dat de noodzaak van het uitvoeren van een keizersnede bij dit ras tamelijk vaak voorkomt.

Met betrekking tot het niet voorhanden zijn van een geschikte braunule onderschrijft het Veterinair Beroepscollege hetgeen het Veterinair Tuchtcollege ter zake in § 5.4 heeft overwogen. Hieraan voegt het Veterinair Beroepscollege toe, dat het gezien de urgente situatie verantwoord was gebruik te maken van een fijne naald (25G 5/8") in plaats van een braunule, omdat het vinden van een bloedvat, dat geschikt is voor het aanbrengen van een braunule bij kleine honden als de onderhavige, lastig en tijdrovend kan zijn.

3.6  Het Veterinair Beroepscollege kan zich voorts verenigen met hetgeen het Veterinair Tuchtcollege in § 5.5 heeft overwogen  met betrekking tot de anesthesie en de uitvoering van de operatie door de dierenarts.

Ter zake van de verwijdering van de tube door een assistente wordt overwogen dat in hetgeen van de zijde van klaagster is aangevoerd geen aanleiding kan worden gevonden op dit punt anders te oordelen omtrent het handelen van de dierenarts dan het Veterinair Tuchtcollege, namelijk dat het verwijderen van de tube onverwacht en zonder haar toestemming plaatsvond, waardoor zij voor een voldongen feit werd geplaatst en haar niets anders restte dan de operatie voor te zetten met een anesthesiemasker.

3.7  Over de nazorg heeft klaagster aangevoerd dat een dierenarts die het vooronderzoek en de operatie uitvoert, tevens verantwoordelijk is voor de nazorg. Naar de mening van klaagster is de dierenarts nalatig geweest, omdat zij de bij de nazorg betrokken personen onvoldoende heeft geïnstrueerd, en zij zich persoonlijk onvoldoende met de nazorg heeft bezig gehouden.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt hieromtrent dat het veterinair niet onjuist is om, zoals hier is gebeurd, de nazorg aan een collega-dierenarts en gekwalificeerd personeel over te laten.

Ofschoon mogelijk sprake is geweest van een couveuse die niet warm was –de dierenarts heeft hierover verklaard, dat de betreffende couveuse alleen warm wordt op de plaats waar het dier wordt neergelegd en dat dit wellicht niet is opgemerkt- is niet aannemelijk dat de toestand waarin de hond toen verkeerde, hierdoor is verslechterd.

Aangenomen moet worden, dat de hond kort na de operatie al in een zodanige shocktoestand is geraakt, dat de verplaatsing, op initiatief van klaagster, van de couveuse naar een plaats waar een een rode lamp was, hierop geen verdere negatieve invloed heeft gehad. Toen de dierenarts bij de nazorg werd betrokken, heeft zij door het toedienen van zuurstof, na een mislukte poging om een braunule aan te brengen, gedaan wat op dat moment nog mogelijk was.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is het Veterinair Beroepscollege er niet geheel van overtuigd dat de dierenarts in het kader van de nazorg een toereikende regie heeft gevoerd; dit leidt echter niet tot het oordeel dat het de hond heeft ontbroken aan de nazorg die onder de gegeven omstandigheden geboden was.

3.8  Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de grieven van klaagster niet slagen en dat het beroep dient te worden verworpen.

4      De beslissing

       Het Veterinair Beroepscollege verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. H.C. Cusell,

mr. J.M. Willink, drs. M.A. van Messel (dierenarts) en dr. L.M. Derkx-Overduin                 (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 26 juni 2012 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                        w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris