ECLI:NL:TDIVBC:2012:13 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2012/04

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2012:13
Datum uitspraak: 26-06-2012
Datum publicatie: 23-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2012/04
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Noodzaak nader onderzoek baarmoederontsteking alvorens tot sterilisatie hond over te gaan.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 26 juni 2012

in de zaak VB 12/04 van

X, dierenarts te A                                ,

beklaagde  in eerste aanleg, appellant van een uitspraak

van 1 december 2011 van het Veterinair Tuchtcollege (2010/40),

hierna te noemen: dierenarts,

tegen

Y, wonende te B,

klager in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: klager.                        .

1        De procedure

Bij beroepschrift van 29 januari 2012 is de dierenarts bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen de, hierna in rubriek 2 weergegeven, uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 1 december 2011.

Klager heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 14 mei 2012, waar de dierenarts en klager hun standpunten hebben toegelicht.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2          De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Bij zijn uitspraak van 1 december 2011 heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht, voorzover inhoudende dat de dierenarts de diagnose baarmoederontsteking zonder het vereiste onderzoek heeft gesteld, gegrond verklaard en de dierenarts in verband daarmede de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Deze uitspraak berust op onder meer de volgende overwegingen:

“5.3. Ten aanzien van de diagnosestelling is uit de stukken en het verhandelde ter zitting komen vast te staan dat klager op 26 maart 2010 telefonisch contact heeft gehad met de praktijk van beklaagde in verband met klachten van aanhoudende loopsheid bij zijn hond. In zijn verweer heeft beklaagde naar voren gebracht dat bij hem op dat moment zekerheid bestond over de oorzaak van de klachten, te weten een baarmoederontsteking. Beklaagde heeft voorts verklaard dat hij voor deze diagnose bevestiging kreeg toen hij, op 29 maart 2010, in de buik van de hond een enigszins vergrote baarmoeder voelde.

5.4. Ter beoordeling ligt de vraag voor of deze wijze van diagnosticeren naar veterinaire maatstaven aanvaardbaar is. Het college is van oordeel dat dit niet het geval is. Hoewel op basis van de telefonisch afgenomen anamnese een vermoeden gerechtvaardigd was dat inderdaad sprake was van een baarmoederontsteking had verder veterinair onderzoek in de rede gelegen om hieromtrent de vereiste zekerheid te verkrijgen alvorens tot de sterilisatie over te gaan. Beklaagde heeft weliswaar nog de buik van de hond bevoeld, maar het college acht niet aannemelijk dat beklaagde, met name gezien ras en leeftijd van de hond in kwestie, hierbij de licht vergrote baarmoeder kan hebben waargenomen. Van beklaagde had gevergd kunnen worden dat hij, alvorens de sterilisatie uit te voeren, meer onderzoek bij de hond had uitgevoerd om andere oorzaken voor de klachten uit te sluiten, temeer nu de hond bij beklaagde niet bekend was en hij het dier nog nimmer had gezien. Hier was sprake van een diagnose die niet met zoveel zekerheid kon worden gesteld als beklaagde heeft gedaan. Het ligt dan op de weg van een dierenarts om nader onderzoek, bijvoorbeeld echografisch onderzoek,  te doen, althans dit voor te stellen. Gesteld noch gebleken is dat is gebeurd. De conclusie moet dan zijn dat beklaagde in zijn diagnosestelling niet lege artis te werk is gegaan. Het daarop gerichte klachtonderdeel is derhalve gegrond.”

3          De beoordeling van het beroep

Het Veterinair Beroepscollege stelt op grond van hetgeen uit de stukken en ter zitting van het College is gebleken, vast dat op 29 maart 2010, toen klager met zijn hond de praktijk van de dierenarts bezocht, geen sprake was van een tussen verweerder en de dierenarts gemaakte afspraak inzake het verrichten van een operatieve ingreep tot sterilisatie van de hond. Er is immers eerder sprake van een misverstand. De afspraak voor het consult op

29 maart is op 26 maart telefonisch tot stand gekomen tussen klager en de assistente van de dierenarts. Stond klager daarbij nadere informatie voor ogen, de dierenarts meende dat het hem om een operatie ging.

Nadat de dierenarts aan klager te kennen had gegeven dat hij sterilisatie geboden achtte, is het consult beëindigd, omdat klager zich wilde beraden op de verdere diergeneeskundige behandeling van zijn hond.

Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege kan, gelet op deze situatie, niet

 worden staande gehouden dat de dierenarts door zich aldus uit te laten -waarmee aan klager het laten verrichten van een sterilisatie in overweging werd gegeven- te kort is geschoten in de zorg die hij ten opzichte van  de hond had behoren te betrachten.

In verband met hetgeen de dierenarts bekend was geworden omtrent de toestand van de hond, kan onder de gegeven omstandigheden niet worden gesproken van een diergeneeskundige oordeelsvorming, die tuchrechtelijk bezien beneden de maat was.

Zoals uit het voorafgaande blijkt, betrof hetgeen de dierenarts heeft verricht, geen handelingen ter voorbereiding van een operatie.

Het Veterinair Beroepscollege is in verband met het voorafgaande van oordeel dat het Veterinair Tuchtcollege bij de beoordeling van het handelen van de dierenarts een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd.

Uit het vorenstaande volgt dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte in verband met vorenomschreven gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht heeft beslist tot het opleggen aan de dierenarts van de maatregel van een waarschuwing.

Derhalve kan de bestreden tuchtbeslissing niet in stand blijven.

4       De beslissing

Het veterinair Beroepscollege

-verklaart het beroep gegrond

-vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, met inbegrip van de maatregel welke bij deze

   uitspraak is opgelegd

-verklaart de klacht alsnog in zijn geheel ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. H.C. Cusell,

mr. J.M. Willink, drs. M.A. van Messel (dierenarts) en dr. L.M. Derkx-Overduin                 (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 26 juni 2012 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g secretaris                                                                         w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris