ECLI:NL:TDIVBC:2012:12 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2012/03

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2012:12
Datum uitspraak: 29-08-2012
Datum publicatie: 23-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2012/03
Onderwerp: Paarden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Nazorg bevalling merrie. Hoefbevangenheid.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van

in de zaak VB 12/03  van

X, dierenarts te A,

beklaagde  in eerste aanleg, appellant van een uitspraak

van 1 december 2011 van het Veterinair Tuchtcollege (2010/21),

hierna te noemen: dierenarts,

tegen

Y, wonende te B,

klager in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: klager.                        .

1      Het geding

Bij beroepschrift van 30 januari 2012 en aanvullend beroepschrift van 8 maart 2012 is de dierenarts bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 1 december 2011, waarbij de klacht tegen hem deels gegrond is verklaard en hem de maatregel van een waarschuwing als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a van de Wet op de Uitoefening van de diergeneeskunde 1990 is opgelegd.

Klager heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 26 juni 2012, waar de dierenarts, bijgestaan door  Z, die pleitnotities heeft overgelegd, alsmede klager en zijn partner hun standpunten hebben toegelicht. Tevens is op verzoek van de dierenarts W, specialist chirurgie paard, als deskundige gehoord.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2       De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

2.1    Het Veterinair Tuchtcollege heeft de voorgeschiedenis van de zaak als volgt

weergegeven.

“3.1. Het gaat in deze zaak om het paard van klager, een merrie met de naam S, die in de nacht van 2 mei 2009 een veulen kreeg. Naar klager stelt heeft hij het veulen om 4:00 uur staande aangetroffen en had het dier reeds een droge vacht. 

3.2. Omdat de nageboorte om 7:00 uur nog niet was afgekomen, heeft klager contact opgenomen met beklaagde, die ergens tussen 7:30 en 7:45 uur een visite heeft afgelegd. Klager stelt uitdrukkelijk te hebben verzocht de nageboorte af te pellen en de baarmoeder van de merrie te spoelen. Beklaagde heeft besloten de merrie een injectie Oxytocine toe te dienen en verzocht  contact op te nemen als de nageboorte om 10:00 nog niet afgekomen zou zijn.

3.3. Omstreeks 10:00 uur heeft klager telefonisch aan beklaagde gemeld dat de nageboorte nog niet was afgekomen. Beklaagde heeft een tweede visite afgelegd. De lezingen lopen uiteen waar het gaat om de vraag op welk tijdstip beklaagde ter plaatse was. De merrie werd na aankomst naar een opvoelbox gebracht en na verschillende voorbereidingshandelingen is beklaagde met zijn vingers in de vagina van de merrie gegaan, waarna de nageboorte volledig loskwam. Beklaagde heeft het vervolgens niet noodzakelijk gevonden de baarmoeder van de merrie te spoelen. Wel is nogmaals een injectie Oxytocine toegediend alsmede een injectie Excenel. 

3.4. De volgende dag, op 3 mei 2009, werd bij de merrie koorts vastgesteld, was ze lusteloos en vertoonde ze tekenen van hoefbevangenheid. Beklaagde is ter plaatse gekomen en heeft de baarmoeder van de merrie die dag en de daaropvolgende dag gespoeld. In de periode hierna heeft een medicamenteuze behandeling plaatsgevonden (o.a. toediening Excenel, voorschrijven Ascal). Er trad vervolgens ten aanzien van de conditie en beweging van de merrie enige verbetering op, maar dit bleek niet van structurele aard. Uit de patiëntenkaart blijkt dat uiteindelijk een hoef los liet en er een dermate kritieke situatie ontstond dat op 22 juli 2009 is besloten tot euthanasie.”

2.2  De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege berust op de volgende beoordeling:

“5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klager, met betrekking tot welke dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Beklaagde heeft erkend dat klager hem bij de eerste visite in de ochtend heeft verteld dat er om 4:00 uur een veulen bij de merrie was aangetroffen. Hoewel hij anderzijds betwist dat klager hem ook zou hebben medegedeeld dat het veulen toen reeds een droge vacht had, was er in ieder geval om 4:00 uur een veulen, zodat er gevoeglijk vanuit kan worden gegaan dat de geboorte vóór dat tijdstip heeft plaatsgevonden. Het geboortetijdstip is van belang omdat binnen een bepaalde tijd (6 uur) na de geboorte de placenta volledig afgekomen dient te zijn, omdat anders de kans ontstaat dat de baarmoeder geïnfecteerd raakt met alle risico’s op ernstige complicaties van dien.

5.3. Met betrekkling tot de eerste ochtendvisite omstreeks 7:45 uur is het college van oordeel dat beklaagde veterinair niet onjuist heeft gehandeld door een injectie met Oxytocine toe te dienen, in overeenstemming met de heersende veterinaire opvattingen, zoals o.m. neergelegd in de Leidraad ‘Fertiliteit Merrie’, zoals gepubliceerd in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde (Deel 128, Juli, aflevering 14/15, 2003). Er was op dat moment immers nog geen zes uur verstreken na het geboortetijdstip.

5.4. Partijen zijn verdeeld over de vraag op welk tijdstip de tweede visite die ochtend plaatsvond. Klager stelt dat beklaagde om 10:45 uur langs is gekomen, waar beklaagde in verweer stelt dat hij omstreeks 10:15 ter plaatse is gearriveerd. Ook echter als van de stellingen van beklaagde op dit punt zou moeten worden uitgegaan, acht het college de conclusie gerechtvaardigd dat de termijn van 6 uur tussen de geboorte van het veulen en het afkomen van de nageboorte ruimschoots is overschreden.  Het veulen was er immers reeds om 4:00 uur en moet dus eerder geboren zijn en partijen hebben blijkens de stukken na aankomst nog allerlei voorbereidingshandelingen verricht alvorens beklaagde de vagina van de merrie met zijn vingers heeft geëxploreerd. De merrie en het veulen zijn naar een opvoelbox gebracht, er moest een emmer water met een ontsmettingsmiddel worden gehaald, de staart is gebandageerd, het verlospak moest worden aangetrokken, handen en armen moesten worden ontsmet en de vagina van de merrie moest eerst worden gereinigd.

5.5. Uit de reeds genoemde leidraad volgt dat, indien de toegediende injecties Oxytocine niet binnen 6 uur na de geboorte tot het afkomen van de nageboorte leiden, deze manueel dient te worden verwijderd, gevolgd door het spoelen van de uterus. Het college stelt vast dat het handelen van beklaagde hiermee niet in overeenstemming is geweest. Beklaagde heeft ter verdediging van zijn beslissing om de baarmoeder bij de tweede visite die ochtend niet te spoelen aangevoerd dat hij  met de hand niet ver in de vagina is geweest en dat de nageboorte bij geringe aanraking reeds volledig los kwam en intact was. Het college acht echter minder relevant op welke wijze de nageboorte door beklaagde is verwijderd of losgekomen, maar het verstreken tijdsverloop van ruim 6 uur doorslaggevend en voldoende reden voor spoeling van de baarmoeder, omdat het risico op een infectie toen reëel aanwezig was. Ter zitting heeft beklaagde desgevraagd overigens verklaard dat, toen hij de baarmoeder van de merrie een dag later wel spoelde, het spoelsel troebel en smerig was. De klacht is op dit punt dan ook gegrond.

5.6. Volgens de genoemde leidraad dient in een situatie als hier aan de orde, waar het afkomen van de nageboorte meer dan 6 uur op zich heeft laten wachten, de eigenaar van het dier duidelijk

te worden geïnstrueerd dat twee á driemaal daags de lichaamstemperatuur van het paard dient te worden opgenomen en dat bij verhoging boven de 38,5 graden Celsius contact met de dierenarts moet worden opgenomen. Partijen houden er ook in dit verband echter verschillende lezingen op na. Klager betwist dat dergelijke instructies zijn gegeven, waar beklaagde stelt dat hij wel heeft geadviseerd in de gaten te houden of zich een temperatuursverhoging voordeed, hoewel door hem ter zitting is toegegeven dat hij mogelijk niet zo nadrukkelijk instructies heeft gegeven als in de leidraad is voorgeschreven. Ter zitting is voorts gebleken dat beklaagde er als vaste dierenarts mee bekend was dat klager -hoewel een ervaren paardenfokker- nimmer zelf de temperatuur van zijn paarden wilde opnemen, maar dit altijd aan hem, beklaagde, overliet. Gelet hierop had het naar het oordeel van het college op de weg van beklaagde gelegen nadrukkelijker aan klager te melden dat er regelmatig moest worden gecontroleerd of sprake was van koorts (met als kritieke grens 38,5 graden) en met klager duidelijk af te stemmen wanneer en door wie dat zou gebeuren, in de wetenschap dat klager dat nog nimmer zelf had gedaan of wilde doen. In zoverre acht het college ook dit klachtonderdeel gegrond. 

5.7. Ten aanzien van het verwijt dat er geen haren uit het veulen zijn getrokken om DNA veilig te stellen is niet gebleken dat klager daar om heeft verzocht. Een verplichting voor een dierenarts om dit op eigen initiatief voor te stellen of te verrichten kan niet worden aangenomen.

5.8. De conclusie is dan dat de klacht gegrond is, in voege als hiervoor onder 5.5 en 5.6 omschreven. Ter zake de op te leggen maatregel acht het college het opleggen van een waarschuwing passend en geboden.”

3     De beoordeling van het beroep

3.1  Het VBC gaat van de hierboven weergegeven voorgeschiedenis uit nu daartegen geen bezwaren zijn gericht.

3.2  Aan de orde is de vraag of de dierenarts tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

3.3. Uit hetgeen ter zitting in beroep is verklaard is gebleken, dat partijen van mening verschillen over de vraag of het de dierenarts duidelijk geweest had moeten zijn, dat het veulen vroeger dan 4.00 uur geboren moet zijn. Klager heeft gesteld, dat hij het veulen om 4.00 uur naast de merrie heeft aangetroffen en dat het veulen reeds een droge vacht had, zodat het enige tijd vòòr 4.00 uur geboren moet zijn, en hij dit ook op deze wijze aan de dierenarts heeft verteld. De dierenarts heeft gesteld, dat hem slechts is meegedeeld, dat het veulen om 4.00 uur geboren was.

Voorts is uit hetgeen ter zitting in beroep is verklaard gebleken, dat partijen van mening blijven verschillen over het tijdstip van de tweede visite. De dierenarts heeft gesteld, dat hij om 10.15 uur ter plaatse was. Klager heeft volgehouden, dat de dierenarts pas om 10.45 uur is aangekomen.

3.4. Bij de bespreking van de grieven houdt het Veterinair Beroepscollege rekening met de volgende stukken:

a) Ten aanzien van de behandeling van een retentio secundinarum is in de Leidraad paard: “Fertiliteit merrie” onder meer het volgende opgenomen.

(…)

>6 uur p.p en geen reactie op oxytocine

Manuele verwijdering van de nageboorte gevolgd door spoelen uterus (…). De hoeveelheid, het aantal keren per dag spoelen en antibiotica- en/of oxytocinebehandeling is afhankelijk van het klinisch beeld en temperatuur van de merrie.

Zodra de naggeboorte is afgekomen, moet deze op compleetheid worden gecontroleerd en de uterus op een eventele inversio. Belangrijk is het advies aan de eigenaar om de merrie tweemaal tot driemaal daags te temperaturen. Zodra de temperatuur boven de 38,5 graden komt moet de dierenarts gewaarschuwd worden. Het spoelen tot de terugkomende vloeistof helder is moet niet overdreven worden, meer dan vier maal per sessie kan de uterus irriteren en beschadigen.

(…)

b) Door klager is in het geding gebracht een op zijn verzoek over de onderhavige zaak opgemaakt rapport van V , verbonden aan het Departement Gezondheidszorg Paard van de Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht. V heeft aan de hand van de door klager aangegeven feiten antwoord gegeven op een aantal namens klager gestelde vragen. Bij de beantwoording bespreekt zij onder meer voormelde leidraad en verwijst zij naar diverse literatuur. Zij geeft onder meer aan dat, indien de nageboorte langer dan 6 uur in de uterus achterblijft, het risico op complicaties als gevolg van explosieve groei van bacteriën toeneemt. In genoemd rapport is daar nog aan toegevoegd, dat bedoelde explosieve groei van bacteriën vooral vanaf 8 uur na de geboorte plaatsvindt. Zij concludeert – voor zover hier van belang - dat het belangrijkste verwijt is dat de merrie niet 2-3 daags getemperatuurd is en dat dit niet aan de eigenaar is geadviseerd.

3.5.  De grieven van de dierenarts richten zich allereerst tegen de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dat de klacht dat de dierenarts tijdens de tweede visite de baarmoeder niet heeft gespoeld gegrond is geacht. De dierenarts heeft ter verdediging van zijn beslissing om de baarmoeder bij de tweede visite die ochtend niet te spoelen aangevoerd dat de nageboorte met slechts lichte tractie geheel was losgekomen en bij controle helemaal compleet was. Hij geeft aan de nageboorte niet te hebben afgepeld. Vervolgens heeft hij de merrie nogmaals een injectie oxytocine gegeven en een injectie antibiotica.

3.6. Deze grieven treffen doel.

Het Veterinair Beroepscollege is, gelet op de onder 3.4. genoemde stukken van oordeel, dat het van de omstandigheden van het geval afhankelijk is of direct na het verstrijken van een tijdsduur van 6 uur tot spoeling van de uterus dient te worden overgegaan of dat dit achterwege kan blijven, mits in beginsel een tijdsduur van 8 uur na de geboorte niet wordt overschreden. In dit verband gaat het Veterinair Beroepscollege ervan uit, dat, ook al zou het veulen enige tijd vóór 4.00 uur zijn geboren en ook al zou de dierenarts pas om 10.45 uur voor zijn tweede visite zijn gearriveerd, genoemde tijdsduur van 8 uur niet is overschreden, omdat enkel uit de omstandigheid dat het veulen om 4.00 uur een droge vacht had niet kan worden afgeleid dat het reeds vóór 2.45 uur zou zijn geboren.

Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege heeft de dierenarts tijdens het tweede bezoek, waarbij in het midden kan blijven of dit om 10.15 dan wel 10.45 uur heeft plaatsgevonden, gelet op de door hem aangegeven omstandigheden (zie onder 3.5.), dan ook in redelijkheid de afweging kunnen maken de baarmoeder van de merrie niet te spoelen. Ten overvloede wordt opgemerkt op dat ook V aan de hand van de door klager aangegeven feiten (die deels door de dierenarts worden betwist) niet tot de conclusie komt dat de beslissing van de dierenarts niet te spoelen in het licht van voormelde Leidraad onjuist is geweest.

3.7. De grieven richten zich voorts tegen de beslssing van het het Veterinair Tuchtcollege (onder 5.6) dat het op de weg van de dierenarts had gelegen klager nadrukkelijker te instrueren dat er twee a driemaal daags moest worden gecontroleerd of sprake was van koorts (met als kritieke grens 38,5 graden).

3.8. Gelet op de verklaringen in hoger beroep is komen vast te staan dat de dierenarts klager heeft gezegd dat hij de temperatuur van de merrie in de gaten moest houden en dat klager hem moest consulteren als sprake zou zijn van een temperatuursverhoging. Niet is komen vast te staan, dat de dierenarts er van op de hoogte was dat klager, een ervaren houder en fokker van paarden, nooit de temperatuur van zijn dieren (naast paarden ook koeien en schapen) opnam, maar zijn oordeel of een dier gezond was altijd baseerde op het betreffende gedrag van het dier. Ter zitting in hoger beroep is wel komen vast te staan dat het niet gebruikelijk was dat klager het temperaturen overliet aan de dierenarts, waarmee hij al 15 jaar samenwerkte. Voorts heeft klager onweersproken gesteld dat hij de dierenarts liever een keer te vaak dan te weinig liet komen als hij de zaak niet vertrouwde.

Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege dient de eigenaar van een paard conform de Leidraad fertiliteit, indien de nageboorte na zes uur is afgekomen, in beginsel een duidelijke instructie te krijgen over het temperaturen. Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege kan het de dierenarts in dit geval, waarbij hij te maken had met een ervaren houder en fokker van paarden met wie hij al 15 jaar samenwerkte en die hem zodra hij de zaak niet vertrouwde consulteerde-, hoewel een specifieker advies in deze wel wenselijk was geweest- echter niet tuchtrechtelijk worden verweten, dat hij heeft volstaan met de instructie de temperatuur van de merrie in de gaten te houden en hem te consulteren als sprake zou zijn van een temperatuursverhoging. Redelijkerwijze mag er daarbij van worden uitgegaan, dat een ervaren houder en fokker van paarden als klager weet hoe hij de temperatuur van een paard moet opnemen en dat ook al vaker heeft gedaan.

Derhalve treft ook deze grief doel.

3.8. Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege de klacht ongegrond is. Daarom kan de andersluidende beslissing van het Veterinair Tuchtcollege met de daarop gebaseerde waarschuwing niet in stand blijven.

 4      De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege;

-verklaart de klacht alsnog ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. I.M. Davids,

mr. G. Van der Wiel, drs. L.A.J. Smeenk (dierenarts) en drs. H.W. Wagenaar (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 29 augustus 2012 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                        w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,                                     secretaris