ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3624 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6318

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3624
Datum uitspraak: 25-06-2012
Datum publicatie: 19-12-2012
Zaaknummer(s): 6318
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp:
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Deken mocht verzoek tot aanwijzing van een advocaat (bedoeld om in een kort geding een reconventionele vordering in te stellen) afwijzen, omdat van het instellen van het kort geding niet bleek.

Beslissing van 25 juni 2012

in de zaak 6318

naar aanleiding van het beklag van:

klagers

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klagers hebben een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat. Bij brief van 22 december 2011 heeft de deken, geweigerd een advocaat aan te wijzen als hun advocaat. In een klaagschrift gedateerd 13 januari 2012 hebben klagers zich beklaagd over de weigering door de deken een advocaat aan te wijzen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 19 januari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    de brief van de gemachtigde van klagers aan het hof van 31 januari 2012;

-    de brief van de gemachtigde van klagers aan het hof van 4 februari 2012;

-    de brief van de gemachtigde van klagers aan het hof van 16 februari 2012;

-    de brief van klaagster sub 2 aan het hof van 24 februari 2012;

-    de brief van de gemachtigde van klagers aan het hof van 5 maart 2012;

-    de brief van de gemachtigde van klagers aan het hof van 3 april 2012;

-    de brief van de gemachtigde van klagers aan het hof van 13 april 2012;

-    de brief van de gemachtigde van klagers aan het hof van 7 mei 2012.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 mei 2012, waar geen van de partijen is verschenen.

3    FEITEN

3.1    Klagers hebben de deken verzocht hen een advocaat aan te wijzen als bedoeld in artikel 13 Advocatenwet. Klagers zijn namens de gemeente O. gesommeerd om het schrijven van brieven aan ambtenaren van deze gemeente met daarin het zonder enige grond beschuldigen van zowel ambtenaren als bestuurders van diverse (ambts)misdrijven te staken, bij gebreke waarvan zulks in kort geding zal worden gevorderd.

3.2    Klagers hebben zich tot de deken gewend met het verzoek hen een advocaat aan te wijzen voor het voeren van verweer in het kort geding en tevens om namens hen een reconventionele vordering aanhangig te maken.

3.3    De deken heeft het verzoek afgewezen, omdat:

-    er (nog) geen sprake is van een kort geding;

-    klagers ook zonder de bijstand van een advocaat verweer kunnen voeren in een kort geding; en

-    klagers ook na verzoek van de deken er niet in zijn geslaagd hun voorgenomen reconventionele vordering enigszins duidelijk te maken.

4    BEOORDELING

Het beklag is ongegrond reeds omdat niet is kunnen blijken dat de gemeente uitvoering heeft gegeven aan het voornemen een kort geding te entameren. Bij aanwijzing van een advocaat teneinde verweer te voeren hebben klagers derhalve geen belang. Bovendien hebben klagers, ook in de beklagprocedure bij het hof, ondanks het in het geding brengen van zeer veel stukken, hun gepretendeerde (reconventionele) vordering niet kunnen duiden. Met de deken is het hof dan ook van oordeel dat aanwijzing niet aan de orde is enerzijds omdat geen verplichte vertegenwoordiging bestaat voor het voeren van verweer in een kort geding en anderzijds het uitblijven van een onderbouwing van de in te stellen reconventionele vordering een gegronde redenen vormt aanwijzing van een advocaat te weigeren. Het beklag van klagers dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klagers tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Groningen van 22 december 2011 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, A.J.M.E. Arpeau, E. Schutte en L. Ritzema , leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2012.