ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3580 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6184

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3580
Datum uitspraak: 06-07-2012
Datum publicatie: 18-12-2012
Zaaknummer(s): 6184
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verwijt van wederpartij zonder toestemming foto's van de kinderen van partijen op het internet te hebben geplaatst.

Beslissing van 6 juli 2012

in de zaak 6184

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 27 juli 2011, onder nummer 10-094H, aan partijen toegezonden op 27 juli 2011, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 26 augustus 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    brief van verweerder aan het hof van 29 augustus 2011;

-    de antwoordmemorie van klaagster;

-    brief van gemachtigde van klaagster aan het hof van 4 november 2011;

-    brief van verweerder aan het hof van 4 april 2012;

-    de afwijzende beslissing van de wrakingskamer van het hof van 12 maart 2012 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.

2.3    Verweerder heeft bij brief van 21 november 2011 de voorzitter, de leden en de griffier die betrokken zijn bij de behandeling van het hoger beroep gewraakt. Dit wrakingsverzoek is bij beslissing van 12 maart 2012 deels niet-ontvankelijk verklaard (ten aanzien van de griffier) en voor het overige afgewezen.

2.4    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 april 2012, waar verweerder en mr. X. namens klaagster zijn verschenen. Verweerder heeft ter zitting nog een aantal stukken overgelegd. Hij heeft toen de leden van de kamer gewraakt. Dit verzoek is buiten behandeling gesteld (waarop hierna wordt teruggekomen).

2.5    Verweerder heeft bij faxbericht van 21 juni 2012 leden van de behandelende kamer voor de derde maal gewraakt. Dit wrakingsverzoek is bij beslissing van 28 juni 2012 afgewezen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder, heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt door foto’s van de twee minderjarige kinderen van klaagster, welke foto’s verweerder, in zijn hoedanigheid van advocaat van de voormalige echtgenoot van klaagster, van de advocaat van klaagster ter uitvoering van een informatieregeling tussen klaagster en haar voormalig echtgenoot toegezonden had gekregen, zonder toestemming van klaagster op het internet, te weten zijn website, heeft geplaatst.

4    FEITEN

4.1    Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet betwist. De feiten genoemd in de klachtomschrijving staan aldus vast.

5    BEOORDELING

5.1.    Het hof neemt de door verweerder bij email van 17 april 2012 (37 bladzijden) en de ter zitting overgelegde stukken niet in behandeling nu deze tardief zijn overgelegd en te omvangrijk zijn om daarvan ter zitting, bijvoorbeeld tijdens een leespauze, kennis te nemen. Bovendien is niet toegelicht op welke wijze de stukken relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de zaak.

    5.2.    De wraking ter zitting

    5.2.1    In punt 13 van de email van 17 april 2012 deelt verweerder mee dat wat hem betreft eerst aan een behandeling van de zaak kan worden toegekomen, na ontvangst door hem uiterlijk donderdag 19 april 2012 te 17.00 uur, van een stuk ‘waaruit blijkt dat alle rechters uit de line-up van 20 april a.s., …, in de – pakweg – afgelopen 24 maanden hebben voldaan aan de normen i.h.k.v. ieders PE/PO/RV-verordening’. Hij verwacht dat die stukken zullen aantonen dat een substantieel deel van de behaalde punten verkregen is op het terrein rond ‘Vreemdland’. Met vreemdland bedoelt verweerder kennelijk vreemdelingenrecht in het bijzonder het recht ten aanzien van eerwraak, eergerelateerd geweld en wat daarmee verband houdt.

    5.2.2    Het hof heeft niet aan verweerders verzoek voldaan. Er bestaat voor de leden van het hof geen verplichting om ter zake verantwoording af te leggen. Daarbij komt dat verweerder het hof niet duidelijk heeft gemaakt op welke wijze de klacht, of de achtergronden daarvan, verband houden met eerwraak of eergerelateerd geweld. Ook na de uitleg van de situatie door de advocaat van klaagster ter zitting heeft het hof niet kunnen vaststellen hoe specifieke kennis over eergerelateerd geweld van belang kan zijn voor de beoordeling van de klacht.

    5.2.3    Ter zitting heeft verweerder een door hem als wrakingsverzoek aangeduid verzoek gedaan stellende dat zij over onvoldoende kennis beschikken. Nadat verweerder erop was gewezen dat onvoldoende kennis, in het bijzonder over eergerelateerd geweld, geen wrakingsgrond als bedoeld in artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering vormt heeft verweerder toch, maar zonder nadere toelichting gepersisteerd bij zijn verzoek.

    5.2.4    Het hof heeft, na een korte onderbreking voor beraad, beslist dat het verzoek van verweerder geen wrakingsverzoek is als bedoeld in de wet, dat het aan de eisen aan een zodanig verzoek te stellen niet voldoet, dat bijgevolg het verzoek niet in behandeling kan worden genomen en dat er derhalve ook geen sprake kan zijn van een schorsing van de behandeling van de klachtzaak. Hierop heeft verweerder zich teruggetrokken en heeft hij plaatsgenomen op de publieke tribune. Het hof heeft de behandeling van de zaak voortgezet.

    5.3.    Het eerder gebruik van de foto’s

    5.3.1    Voordat verweerder de foto’s van de kinderen op het internet plaatste had hij van deze foto’s gebruik gemaakt op de omslag van een aanvullend verweerschrift dat hij bij het gerechtshof had ingediend (met daaraan onder andere toegevoegd de tekst Gijzeling en Escalatie). Klaagster heeft zich hierover bij de deken beklaagd. Bij brief van 25 juni 2009 heeft verweerder klaagster zijn verontschuldigingen aangeboden ‘voor het gewraakte gebruik van de bewuste foto’s op de bewuste omslag’. Daarop is die klacht ingetrokken.

    5.3.2    Naar het oordeel van het hof stond het verweerder na deze afdoening niet langer vrij om van de foto’s gebruik te maken. In het bijzonder mocht hij die foto’s niet plaatsen op het internet. De in de brief genoemde term ‘op de bewuste omslag’ strekt niet tot het aanbrengen van een beperking maar behelst slechts een verwijzing naar de aanleiding voor de verontschuldigingen. In de brief is geen voorbehoud gemaakt voor een ander gebruik van de foto’s. De stelling van verweerder dat hij geen verontschuldigingen heeft aangeboden voor het gebruik, maar voor de schrik die hij klaagster aandeed, wordt verworpen. De tekst van de brief verwijst expliciet naar het gebruik van de foto’s. Anders dan verweerder meent, is voor de uitleg van de brief niet bepalend wat hij bedoeld heeft, maar wat klaagster, als geadresseerde van de brief, uit de tekst en de overige omstandigheden van het geval, naar objectieve maatstaven gemeten, heeft mogen begrijpen. Uit de brief valt geredelijk niet anders af te leiden dan dat verweerder toezegt geen (enkel) gebruik meer te zullen maken van de foto’s, dus ook niet  op internet.

    5.3.3    Reeds op deze grond is de klacht gegrond.

    5.4    Het oordeel van de raad

    5.4.1    De raad heeft de klacht, het publiceren van de foto’s van de kinderen van partijen op internet gegrond bevonden overwegende kort gezegd dat verweerder daarmee onnodig grievend is geweest en een grove inbreuk heeft gemaakt op de privacy van klaagster en de kinderen van partijen, zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend dat niet op een andere manier kon worden verwezenlijkt. Het beroep van verweerder op onder meer het belang van de kinderen en de vrijheid van meningsuiting (verweerders handelen is niet in overeenstemming met de juridische ethiek, aldus de raad) werd verworpen.

  5.4.2    Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen waartoe het volgende wordt overwogen.

    5.4.3    Voorafgaande aan de zitting heeft verweerder gevraagd een deskundige en getuigen te mogen horen. Het verzoek ten aanzien van de deskundige komt in de volgende rechtsoverweging aan de orde. De te horen getuigen zijn de voormalige advocaat van de vrouw (kantoorgenoot van haar huidige raadsvrouwe), de deken en de medewerkster van de deken. De verzoeken worden afgewezen omdat niet wordt opgegeven wat deze getuigen zouden kunnen verklaren en hoe hun verklaring tot een andere beslissing zou kunnen leiden.

    5.4.4    In de eerste grief beklaagt verweerder zich erover dat de raad afwijzend heeft beslist op zijn verzoek een regiebehandeling te openen, onder andere bestaande uit overleg over het doen horen van deskundigen. De grief faalt reeds omdat verweerder geen belang heeft bij deze grief. Het hof doet de zaak over en beoordeelt de klacht zelfstandig. Ook in de derde en vierde grief stelt verweerder een nader deskundigenonderzoek aan de orde. Verweerder heeft bovendien afzonderlijk voorafgaande aan de behandeling in hoger beroep om het horen van deskundigen gevraagd. Dit verzoek wordt afgewezen omdat niet gesteld wordt wat een deskundige kan verklaren en niet blijkt hoe die verklaring tot een ander oordeel zou kunnen leiden.

    5.4.5    Grief 2 luidt: ‘Wij steken niet over’. Deze grief faalt omdat het hof uit die grief, noch uit de toelichting daarop heeft kunnen opmaken waarover verweerder zich beklaagt en hoe deze grief tot een andere oordeel zou kunnen leiden.

    5.4.6    In punt 57 van het beroepschrift formuleert verweerder, wat hij noemt, de centrale grief. De raad zou, blijkens deze grief, geen serieus onderzoek hebben verricht naar de context waarbinnen de schending van de privacy van de kinderen heeft plaatsgevonden. De overtreding van verweerder, geschiedde, zo stelt hij, vanuit de belangen van de kinderen, die van hun vader en de publieke verantwoordelijkheid van de advocaat.

    5.4.7    Het hof verwerpt de centrale grief. De noodzaak van een nader onderzoek is niet gebleken. De achterliggende problematiek betreft het volgende. Klaagster is vaker mishandeld door de man. De man is hiervoor strafrechtelijke veroordeeld. De mishandelingen, in het bijzonder de daaruit ontstane gevoelens van onveiligheid van klaagster, liggen ten grondslag aan de ontzegging van een omgangsregeling door de familierechter. Verweerder bestrijdt deze ontzegging. Het is echter niet aan de tuchtrechter om dienaangaande een oordeel te geven. Hier staat centraal de vraag of de handelwijze van verweerder (het plaatsen van de foto’s op internet) een behoorlijk advocaat betaamt. Voor het antwoord op die vraag is een nader onderzoek naar het karakter van het geweld van de cliënt van verweerder jegens klaagster, in het bijzonder naar de vraag of en in hoeverre sprake was van eergerelateerd geweld - zo daar al sprake van is; vooralsnog is daarvan niet kunnen blijken – niet noodzakelijk. Van enige noodzaak om juist de betreffende foto’s op het internet te plaatsen is het hof niet gebleken. Een en ander wordt niet anders als voor juist zou moeten worden aangenomen dat verweerder namens vader die mede belast is met het gezag over de kinderen, de belangen van de kinderen dient.

    5.5    De overige grieven (hierna aan te duiden met de letters a tot en met j)

    5.5.1    In grief a stelt verweerder de vraag of het wrakingsdossier in eerste aanleg tot de processtukken behoort. Dat is het geval. Het hof heeft daarvan kennis genomen.

    5.5.2    Grief b is hiervoor in rov. 5.3.2 beantwoord.

    5.5.3    In grief c stelt verweerder dat de raad onvoldoende blijk heeft gegeven de diverse grondrechten te hebben onderkend en tegen elkaar te hebben afgewogen. De grief faalt. De raad heeft voldoende en juist gemotiveerd het beroep van verweerder op zijn vrijheid van meningsuiting verworpen.

    5.5.4    In de grieven d en f stelt dat verweerder dat hij, anders dan de raad overwoog, niet het gehele procesdossier (maar kennelijk een deel), noch de onderliggende correspondentie, op internet had gezet, zoals de raad overwoog. De grief faalt want uit de gegrondheid van de grief volgt niet dat de beslissing anders komt te luiden. Het plaatsen van een deel van de processtukken vormt geen onderdeel van de klacht.

    5.5.5    In grief e wordt erover geklaagd dat de raad zonder nadere motivering van oordeel is dat er met het plaatsen van de foto’s geen redelijk doel kan zijn gediend. De grief faalt want verweerder heeft niet aangegeven welk redelijk doel wel werd gediend met juist het plaatsen van deze foto’s. Het vragen van aandacht voor eergerelateerd geweld en voor het recht op omgang met de kinderen ook ná eergerelateerd geweld rechtvaardigen niet het plaatsen van de onderhavige foto’s. Dit geldt in het bijzonder omdat verweerder naar aanleiding van het gebruik als omslag van het verweerschrift wist dat klaagster ernstige bezwaren had tegen het gebruik van die foto’s.

    5.5.6    De grief g, h en i falen. Daarin wordt slechts een ongenoegen van verweerder over de motivering door de raad uitgedrukt. Zij kunnen geen aanleiding geven voor een ander oordeel.

    5.5.7    Grief j luidt: Ten onrechte komt de Raad tot deze maatregel, zie al het voorafgaande. Het hof acht op grond van het vorenstaande en met overneming van de motivering van de raad de opgelegde maatregel evenwel passend en geboden.

    5.6    Verweerder heeft zich met ingang van 1 januari j.l. doen schappen van het tableau. De raad had bepaald dat de proeftijd ingaat op de dag dat de beslissing onherroepelijk wordt. Het hof zal deze ingangsdatum wijzigen in de dag dat verweerder weer op het tableau staat ingeschreven.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing waarvan beroep met dien verstande dat de proeftijd ingaat op de dag dat verweerder weer op het tableau staat ingeschreven.   

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.S.W. Holtrop, A.D.R.M. Boumans en G.J. Niezink, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2012.