ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3371 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5978

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3371
Datum uitspraak: 16-04-2012
Datum publicatie: 18-10-2012
Zaaknummer(s): 5978
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Raad verklaarde klacht gegrond en legde berisping op. Na appel ingesteld te hebben overleed klager. Het hof vernietigt de beslissing van de raad en verstaat dat op de klacht niet meer behoeft te worden beslist.

Beslissing van 16 april 2012

in de zaak 5978

naar aanleiding van het hoger beroep van:

wijlen klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 7 december 2010, onder nummer 09-342U, aan partijen toegezonden op 7 december 2010, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel a ongegrond is verklaard, klachtonderdelen b en d gegrond zijn verklaard, en de maatregel van berisping is opgelegd. Ten aanzien van onderdeel c is iedere beslissing aangehouden in afwachting van de beslissing van de Raad van Toezicht te Utrecht met betrekking tot de ter begroting ingediende declaraties van verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht wordt opgedragen om de raad te informeren omtrent de afloop van de begrotingsprocedure ter zake van de declaraties waarover klachtonderdeel c handelt.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 januari 2011 ter griffie van het hof ontvangen. De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 januari 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    schrijven van de gemachtigde van klager aan het hof van 15 augustus 2011;

-    schrijven van verweerder aan het hof van 19 augustus 2011;

-    het bericht van overlijden van klager op 9 december 2011;

-    de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht aan het hof van 6 februari 2012;

-    de brief van verweerder aan het hof van 7 februari 2012.

2.3    Nadat het hof de zaak op 5 september 2011 had behandeld, heeft het hof bij tussenbeslissing van 4 november 2011 de (verdere) behandeling en beslissing aangehouden totdat het beroep van klager tegen de beslissing van 27 juli 2011, bij het hof bekend onder nummer 6185, zou worden behandeld en daarop zou worden beslist.

2.4    Het hof heeft de zaak voor de tweede maal mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 februari 2012, waar verweerder is verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    Processuele gevolgen van het overlijden van klager

3.1     Het hof stelt voorop (i) dat het overlijden van een klager nadat de klacht ter kennis van de raad is gebracht, niet meebrengt dat de klacht per de overlijdensdatum van rechtswege als vervallen of ingetrokken moet worden beschouwd (HvD 3 mei 2002, nr. 3360), zodat in de onderhavige zaak het overlijden van klager (na de zitting van de raad, waar hij verschenen is, maar voor de uitspraak van de raad) niet leidt tot vernietiging van de beslissing van de raad; en (ii) dat het overlijden van klager niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van het hoger beroep van verweerder, die daarbij immers onmiskenbaar belang heeft nu de raad de klacht gegrond verklaard heeft en een maatregel heeft opgelegd.

3.2     In zijn beslissing van 8 februari 2010, gewezen onder nummer 5584 heeft het hof bepaald dat aansluiting gezocht dient te worden bij de regeling van artikel 47a van de Advocatenwet (dat ingevolge artikel 57 lid 2 in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is), omdat het algemeen belang vordert dat de beslissing van de raad voor het hof wordt verdedigd, wat meebrengt dat de klacht voor het hof verder behandeld zou moeten worden als ware deze afkomstig van de deken. In genoemde zaak met nummer 5584 heeft het hof een tussenbeslissing gewezen waarin het heeft overwogen dat het legaliteitsbeginsel in het tucht(proces)recht niet even strikt wordt toegepast als in het straf(proces)recht, en heeft het hof bepaald dat op de grond en op de wijze als hiervoor weergegeven overeenkomstige toepassing moet worden gegeven aan artikel 47a van de Advocatenwet. In overeenstemming met deze tussenbeslissing heeft de deken het woord gevoerd als ware de klacht van hem afkomstig.

3.3    In de onderhavige zaak heeft het hof aanleiding gezien om, voorafgaand aan de (tweede) behandeling de deken te vragen zijn visie te geven. De deken heeft dat bij brief van 6 februari 2012 gedaan. Het advies van de deken strekt tot verdere behandeling van de klacht als ware deze afkomstig van de deken. Het advies is, zakelijk samengevat, gebaseerd op het uitgangspunt van de deken dat hij meent dat klager een gerechtvaardigde klacht met kans op succes tegen verweerder had ingediend.

4    BEOORDELING

Op de voet van artikel 47a Advocatenwet dient het hof de behandeling van de klacht te staken, tenzij het hof beslist dat de behandeling van de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend, moet worden voortgezet. Het hof acht in het onderhavige geval dergelijke redenen aan het algemeen belang ontleend niet aanwezig.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 7 december 2010, gewezen onder nummer 09-342U;

-    verklaart dat op de klacht niet meer behoeft te worden beslist.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, G.J. Niezink, W.K. van Duren en W.J. van Andel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2012.