ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA3544 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch H 101 - 2012

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA3544
Datum uitspraak: 26-11-2012
Datum publicatie: 11-12-2012
Zaaknummer(s): H 101 - 2012
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie:   Nu verweerder heeft nagelaten aan klaagster schriftelijk te bevestigen dat het haar keuze was om te wachten met het starten van een alimentatieprocedure, komt het misverstand hierover voor risico van verweerder en houdt de raad het ervoor dat verweerder klaagster heeft geadviseerd te wachten met het starten van een alimentatieprocedure totdat over de gezagvoorziening zou zijn beslist; belangen van klaagster onvoldoende zorgvuldig behartigd. Wat er ook moge zijn van de verklaring van verweerder dat de omissie zou zijn veroorzaakt door verwarring zijnerzijds, deze doet niets af aan het feit dat verweerder de zaak van klaagster niet voortvarend heeft aangepakt. Klacht gegrond, voorwaardelijke schorsing 1 week

Beslissing van 26 november 2012

in de zaak H 101-2012

naar aanleiding van de klacht van:

A

klaagster

tegen:

B

                                        verweerder

1                Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de raad van 27 maart 2012 met kenmerk 20120136K, door de raad ontvangen op 28 maart 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ’s-Hertogenbosch de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2         De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 oktober 2012 in aanwezigheid van klaagster en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3          De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 27 maart 2012, met bijlagen.

2                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1         Klaagster heeft zich op 6 september 2006 tot verweerder gewend. Verweerder heeft bij brief van 8 september 2006 bevestigd dat hij in opdracht van klaagster een verzoekschrift bij de rechtbank zou indienen om klaagster te belasten met het ouderlijk gezag over haar zoon. Verweerder heeft bij brief van 8 september 2006 een declaratie betreffende de te verwachten eigen bijdrage ad € 90,00 en verschotten ad € 65,00 aan klaagster gezonden. Klaagster heeft de declaratie op 18 september 2006 contant voldaan. Bij beslissing van 21 september 2006 werd een toevoeging verleend, waarbij de eigen bijdrage werd vastgesteld op € 90,00.

2.2       In maart 2010 heeft klaagster bij de rechtbank geïnformeerd naar het referentienummer van de procedure. Toen bleek dat door verweerder geen procedure aanhangig was gemaakt. 

3                klacht

3.1         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.      verweerder ten onrechte heeft gezegd dat de alimentatieprocedure moest wachten op de gezagsvoorziening;

2.      verweerder nimmer een procedure betreffende het gezag over de zoon van klaagster aanhangig heeft gemaakt, ondanks zijn mededelingen dat hij dat wel had gedaan;

3.2         Klaagster heeft haar klacht als volgt toegelicht:

Klaagster heeft zich in september 2006 tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan inzake het ouderlijk gezag over haar zoon en de door haar ex te betalen alimentatie. Klaagster heeft de van haar gevraagde uittreksels ingeleverd en verweerder heeft een toevoeging aangevraagd en verkregen. Verweerder heeft haar vervolgens gezegd dat hij de gezagsprocedure zou starten en dat zij met de alimentatieprocedure moest wachten. Klaagster heeft in de jaren daarna vele malen telefonisch contact opgenomen met verweerder en op 15 januari 2010 (samen met een derde) een gesprek met verweerder gevoerd. Verweerder heeft steeds tegenover klaagster bevestigd dat de gezagsprocedure liep, maar dat de zitting alsmaar werd uitgesteld (omdat de rechtbank het zo druk had) en dat het vorderen van alimentatie moest wachten op de gezagsvoorziening. Pas in maart 2010 heeft verweerder erkend dat hij de procedure nooit aanhangig heeft gemaakt.

4                VERWEER

4.1         Verweerder heeft klaagster nimmer voorgehouden dat zij slechts éé n procedure tegelijk zou kunnen voeren. Het was de keuze van klaagster zelf om eerst een procedure betreffende het gezag te starten en de alimentatiekwestie pas daarna aanhangig te maken. Verweerder heeft bij brief van 8 september 2006 een opdrachtbevestiging aan klaagster gezonden.

4.2         Verweerder heeft bij brief van 15 oktober 2006 een concept verzoekschrift tot wijziging gezag aan klaagster gezonden met het verzoek eventuele op- en/of aanmerkingen aan hem te berichten. Verweerder heeft klaagster ter zake bij brieven van 22 december 2006 en 2 februari 2007 gerappelleerd. Gezien voornoemde brieven is de stelling van klaagster dat zij verweerder na een paar weken zou hebben gebeld onjuist.

4.3         Medio 2007 heeft klaagster verweerder alsnog verzocht de procedure te starten. Vanaf dat moment heeft verweerder de zaak niet voortvarend opgepakt. Verweerder heeft de zaak van klaagster verward met de zaak van een andere cliënte. Verweerder verkeerde daardoor in de veronderstelling dat de procedure van klaagster aanhangig was gemaakt. Hij heeft klaagster daardoor onjuist geïnformeerd. Verweerder heeft deze fout niet tijdig geconstateerd. Verweerder betwist kaagster te hebben voorgehouden dat de zaak zo lang duurde wegens drukte bij de rechtbank.

4.4         Het is juist dat klaagster op een gegeven moment het procedurenummer heeft opgevraagd. Bij bestudering van het dossier op dat moment heeft verweerder de omissie ontdekt. Verweerder heeft klaagster uitgenodigd voor een gesprek op kantoor en zijn excuses aangeboden voor de gemaakte fout. Verweerder heeft aangeboden de fout te herstellen, maar klaagster gaf de voorkeur aan een andere advocaat. Verweerder heeft de voorschotdeclaratie terugbetaald en het dossier overgedragen aan mr. X.

5                BEOORDELING

5.1     Vast staat dat klaagster zich in september 2006 tot verweerder heeft gewend met het verzoek haar bij te staan in een procedure betreffende het ouderlijk gezag over haar zoon. Vast staat dat tevens is gesproken over alimentatie. Partijen verschillen erover van mening of al dan niet door klaagster aan verweerder tevens opdracht is verleend tot het aanhangig maken van een alimentatieprocedure. Verweerder stelt dat het de keuze van klaagster was hiermee te wachten totdat een beslissing ten aanzien van het gezag zou zijn genomen.

5.2     Een advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen in zijn brief van 8 september 2006 te bevestigen dat klaagster er bewust van afzag gelijktijdig een alimentatieprocedure te voeren, temeer waar het niet gebruikelijk is - en verweerder er ook niet de mogelijke voordelen van heeft geschetst - om een gezagprocedure en een alimentatieprocedure na elkaar te voeren, en gelet op het financiële belang dat voor klaagster met de alimentatieprocedure was gemoeid. Nu verweerder heeft nagelaten aan klaagster het één en ander schriftelijk te bevestigen, komt het misverstand hierover voor risico van verweerder en houdt de raad het ervoor dat verweerder klaagster heeft geadviseerd te wachten met het starten van een alimentatieprocedure totdat over de gezagvoorziening zou zijn beslist, althans haar de mogelijkheid om beide procedures tegelijkertijd te voeren niet heeft voorgehouden. Verweerder heeft aldus de belangen van klaagster onvoldoende zorgvuldig behartigd.

De raad zal het eerste onderdeel van de klacht gegrond verklaren.

5.3     Verweerder stelt in oktober 2006 een concept verzoekschrift aan klaagster te hebben verzonden, maar dat klaagster hierop pas medio 2007 heeft gereageerd. Klaagster stelt nimmer een concept verzoekschrift te hebben ontvangen. Wat hiervan ook zij, vast staat dat verweerder in ieder geval vanaf het moment waarop hij stelt opdracht te hebben gekregen van klaagster tot maart 2010, derhalve gedurende een zeer lange periode, niets aan de zaak van klaagster heeft gedaan, terwijl hij klaagster in de waan heeft gebracht en gelaten dat hij de procedure aanhangig had gemaakt. Wat er ook zij van de verklaring van verweerder dat deze omissie erdoor werd veroorzaakt dat hij klaagster met een ander verwarde, deze doet niet af aan het feit dat verweerder de zaak van klaagster onvoldoende voortvarend heeft aangepakt.

          De raad zal het tweede onderdeel van de klacht eveneens gegrond verklaren.

5.4     De raad acht het aan verweerder verweten tuchtrechtelijk handelen, waardoor het vertouwen in de advocatuur geschaad, dusdanig ernstig dat niet kan worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond en legt ter zake aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 1 week, met bepaling dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van de proeftijd, welke de raad stelt op 2 jaren aan een in artikel 46 van de advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt.

Aldus gewezen door mr. E.P. van Unen, voorzitter, en mrs. E.P.C.M. Teeuwen, A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef en J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 november 2012 .

griffier                                                                         voorzitter                                     

Deze beslissing is in afschrift op 27 november 2012

per aangetekende brief verzonden aan:

-      klaagster

-            verweerder

-            de deken van de orde van advocaten in het arrondissement

       ’s-Hertogenbosch 

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-            verweerder

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl