ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2750 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch R253-2011

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2750
Datum uitspraak: 23-04-2012
Datum publicatie: 26-05-2012
Zaaknummer(s): R253-2011
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Door verweerder is onomwonden erkend dat de door hem aan zijn cliënt gedeclareerde bedragen in geen redelijke verhouding stonden tot de door hem aan zijn zaak bestede tijd. Gezien de omvang daarvan is er naar het oordeel van de raad sprake geweest van excessief declareren. Ook heeft verweerder zich door zijn cliënt een tweetal vorderingen laten cederen. Zonder een oordeel te willen uitspreken over het civielrechtelijke aspect daarvan is de raad van oordeel dat verweerder daarmee de norm van gedragsregel 2.1 heeft overschreden en deswege tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat verweerder vervolgens een deel van een aan hem gecedeerde vordering heeft doorverkocht aan een kennis van hem acht de raad in strijd met gedragsregel 5 en even eens verwijtbaar. Dekenbezwaar gegrond; onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van één maand.

Beslissing van 23 april 2012

in de zaak R 253 - 2011

naar aanleiding van de klacht van:

de heer mr A

deken

tegen:

mr B

verweerder

1               Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de voorzitter van de raad van 22 december 2011, door de raad ontvangen op 23 december 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement R een dekenbezwaar ingediend alsmede een verzoek ex artikel 60c Advocatenwet.

1.2         Op het verzoek ex artikel 60c Advocatenwet heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad beslist in zijn beslissing van 9 januari 2012. De behandeling van het dekenbezwaar is voortgezet ter zitting van de raad van 5 maart 2012 in aanwezigheid van de deken en verweerder, laatstgenoemde bijgestaan door zijn advocaat mr R. Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3         Voorts heeft de raad kennisgenomen van de navolgende stukken:

-          De stukken genoemd in de voorzittersbeslissing van 9 januari 2012;

-          De stukken genoemd in de beslissing van de raad van 9 januari 2012 in de zaak R 254 – 2011;

-          De brief aan de raad van mr R van 14 februari 2012;

-          De brief van mr drs P aan de raad van 10 februari 2012 met diens rapport van dezelfde datum;

-          De brief van de deken aan de raad van 17 februari 2012 met bijgevoegde telefoonnotitie;

-          De brief van mr M. aan de raad van 17 februari 2012 met bijgevoegd rapport;

-          Het schriftelijk verweer van verweerder dat hij voorafgaande aan de zitting van 9 januari 2012 te laat indiende en bij die behandeling buiten beschouwing is gelaten;

-          De brief van mr R aan de raad van 27 februari 2012 met diens nadere toelichting;

-          De pleitnota van mr R

-          De pleitnota van verweerder.

2               FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1         Voor wat betreft de feiten verwijst de raad naar het daaromtrent gestelde in de beslissing van de voorzitter van 9 januari 2012 en naar de beslissing R 254-2011 van de raad van deze zelfde datum

3               DEKENBEZWAAR

3.1         Ook voor de inhoud van het dekenbezwaar verwijst voormelde beslissingen

4               VERWEER

4.1         Verweerder heeft de in het dekenbezwaar genoemde feiten en omstandigheden niet of nauwelijks weersproken.

5               BEOORDELING

5.1         Met betrekking tot het eerste onderdeel van het dekenbezwaar stelt de raad vast dat door verweerder onomwonden is erkend dat de door hem aan zijn cliënt gedeclareerde bedragen in geen redelijke verhouding stonden tot de door hem aan de zaak bestede tijd en dat de betalingen van X in hoge mate een “gunfactor” betroffen. Gezien de omvang is er naar het oordeel van de raad sprake geweest van excessief declareren . Weliswaar stelt verweerder dat zijn cliënt hem aldus vrijwillig financieel heeft willen ondersteunen, maar verweerder is er niet in geslaagd deze stelling te bewijzen of zelfs maar aannemelijk te maken.

5.2         Wat betreft het tweede onderdeel van het dekenbezwaar staat vast dat verweerder zich een tweetal vorderingen van respectievelijk € 83.000,-- en € 500.000,-- heeft laten cederen. Het is niet aan de raad om een civielrechtelijk oordeel uit te spreken over de rechtsgeldigheid van een dergelijke levering dan wel over het bestaan en een correcte weergave daarvan in de cessie-akte van een rechtstitel die ten grondslag zou liggen aan de cessie; . wel is de raad van oordeel dat verweerder daarmee de norm van gedragsregel 2.1 heeft overschreden en dus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad doelt hier op de regel, dat een advocaat dient te vermijden, dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar zouden kunnen komen. Immers, zoals ter zitting gebleken was een financieel levensvatbare praktijk van verweerder zonder de overdracht van die vorderingen niet mogelijk, was een daadwerkelijke incasso van (een deel van) de vorderingen geboden en heeft verweerder zich in een positie gebracht dat zijn beroepsuitoefening goeddeels valt of staat bij die incasso door en ten behoeve van zichzelf.

5.3         Ook met betrekking tot het derde onderdeel van het dekenbezwaar heeft verweerder volmondig erkend dat de aldaar bedoelde transactie heeft plaatsgevonden. De raad is van oordeel dat verweerder ook hiermede zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en meer in het bijzonder gedragregel 5 heeft overtreden. De raad heeft hier bij het oog op de regel, dat het belang van de cliënt en niet enig eigen belang van de advocaat, bepalend is voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken moet behandelen.

5.4         Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat alle onderdelen van het dekenbezwaar gegrond zijn bevonden. Daarom zal de raad aan verweerder de maatregel opleggen van een onvoorwaardelijke schorsing van één maand, zulks met bepaling van openbaarmaking ex artikel 48 lid 3 Advocatenwet.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart alle onderdelen van het dekenbezwaar gegrond en legt aan verweerder  de maatregel op van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van één maand,

bepaalt dat de opgelegde schorsing in gaat op de veertiende dag nadat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien verweerder uit andere hoofde is geschorst in de praktijk uitoefening of niet op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend aan de ommekomst van de schorsing c.q. aan de herinschrijving op het tableau,

bepaalt, dat deze maatregel openbaar wordt gemaakt door de deken in het arrondissement Roermond op de aldaar gebruikelijke manier.

Aldus gewezen door :  mr G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs I.E.M. Sutorius, mw Th. Kremers, mw A.A. Freriks en A.A.J. Maat, leden, bijgestaan door mr C.M. van Lanschot als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 april 2012.

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op          23 april 2012                            per aangetekende brief  verzonden aan:

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Roermond

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Roermond

-            verweerder

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl