ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2707 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch M105-2011

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2707
Datum uitspraak: 06-02-2012
Datum publicatie: 14-05-2012
Zaaknummer(s): M105-2011
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Een advocaat behoort een appeltermijn te alle tijde te sauveren, ook indien hij nog niet over de schriftelijke uitspraak beschikt, Ten onrechte aan cliënte voorgehouden dat de zaak nog in behandeling was bij de Hoge Raad, terwijl reeds in 2004 uitspraak was gedaan. Onvoldoende voortvarend gehandeld. Klacht gegrond; enkele waarschuwing

M105-2011

Raad van Discipline

in het ressort ’s Hertogenbosch

Beslissing

inzake

de klacht van

A

verder: klaagster

gemachtigde :   

B

tegen

C

verder te noemen: verweerster

1. Verloop van de procedure

1.1       Bij brief van 6 mei 2011 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Maastricht de door klaagster op 15 november 2010 ingediende klacht toegezonden aan de raad, samen met de in de inventarislijst genoemde stukken.

1.2       De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 12 december 2012. Ter zitting zijn verschenen de heer P, bestuurder van klaagster,  de gemachtigde van klaagster. Ook  verweerster was aanwezig.

2. De feiten

2.1       Op 29 januari 2003 is in een strafzaak tegen klaagster een voortgezette terechtzitting van de economische politierechter gehouden. Klaagster werd hierin bijgestaan door verweerster. In het proces-verbaal van deze zitting is opgenomen, dat de uitspraak zou plaats vinden ter terechtzitting van woensdag 12 februari 2003 te 13.30 uur. Klaagster is bij vonnis dd. 12 februari 2003 door de economische politierechter veroordeeld tot betaling van meerdere geldboetes. Verweerster heeft op 19 februari 2003 telefonisch contact opgenomen met de griffie van de rechtbank om te informeren naar de uitspraak van de politierechter. Verweerster heeft na het verstrijken van de appeltermijn hoger beroep ingesteld.

2.2.            Verweerster heeft klaagster bij brief dd. 7 mei 2003 bericht dat, ondanks aanzegging dat de uitspraak gedaan zou worden op 19 februari 2003, de uitspraak tot haar verbazing reeds op 12 februari 2003 was gedaan. Zij stelde in deze brief het hoger beroep toch te hebben doorgezet aangezien een onjuiste datum voor uitspraak was aangezegd. 

2.3       Op 15 januari 2004 heeft een mondelinge behandeling bij het gerechtshof plaatsgevonden. Verweerster heeft ontvankelijkheid van het te laat ingestelde hoger beroep bepleit, daarbij de gang van zaken ten aanzien van het instellen van het hoger beroep toelichtend. Verweerster stelde onder meer dat, hoewel de griffier in het proces-verbaal stelde dat zou zijn aangezegd dat uitspraak op 12 februari 2003 zou worden gedaan, ter zitting daadwerkelijk is aangezegd, dat de uitspraak op 19 februari 2003 zou volgen. Verweerster legde ter zitting van de raad ter zake haar agenda over, waarin in het handschrift van haar secretaresse was opgenomen dat verweerster op 19 februari 2003 naar de uitspraak zou informeren. Verweerster heeft vervolgens uiteengezet, dat zij, uitgaande van de uitspraakdatum dd. 19 februari 2003, niet in staat was gebleken om tijdig appel in te stellen, aangezien de uitspraak haar niet tijdig had bereikt. Het gerechtshof heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.

2.4       Zij heeft daarop beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft klaagster bij brief dd. 14 september 2004 rechtstreeks bericht dat het cassatieberoep tegen de beslissing van het gerechtshof op 26 oktober 2004 in behandeling genomen zou worden. De griffier berichtte voorts onder meer het volgende:

“Op de strafadministratie is geconstateerd dat in uw zaak niet door een advocaat een schriftuur met middelen van cassatie is ingediend.

Dit zou betekenen dat u niet in het cassatieberoep kan worden ontvangen.”

2.5       De heer P heeft bij brief dd. 24 november 2008 bij verweerster naar de stand van zaken in de cassatieprocedure geïnformeerd. Hij vermeldde eerder al meerdere malen hiernaar geïnformeerd te hebben. Hij gaf aan dat hij het, ondanks dat verweerster had gesteld dat het tijdsverloop in het voordeel van klaagster kon zijn, allemaal wel erg lang vond duren. De heer Pluijmakers rappelleerde bij brieven dd. 11 december 2008 en op 3 januari 2009.

2.6       Verweerster schreef bij brief dd. 28 januari 2009 aan de Hoge Raad het volgende:

“ Op 15 januari 2004! is in opgemelde zaak cassatie ingesteld. Sindsdien is er niets meer vernomen. Ik verzoek u mede te delen hoe het met deze zaak is gesteld.”

Verweerster zond klaagster een kopie van voormelde brief. Bij brieven dd. 13 mei en 25 juni 2009 heeft verweerster bovenvermeld verzoek aan de Hoge Raad herhaald.

De heer P verzocht bij brief dd. 26 augustus 2009 opnieuw naar de stand van zaken. Hij vroeg zich af of de brieven wel waren ontvangen door de Hoge Raad en wilde dit verifiëren. Verweerster heeft bij brief dd. 31 augustus 2009 opnieuw een rappel aan de Hoge Raad verzonden.

De heer P heeft bij brief dd. 10 november 2009 de eerdere correspondentie van verweerster aan de Hoge Raad toegezonden. De Hoge Raad heeft bij brief dd. 14 december 2009 geantwoord dat de procedure met de uitspraak van 15 juni 2004 definitief was beëindigd. Vanwege deze beëindiging kon voor het overige niet op de brief worden ingegaan. De heer P verzocht de Hoge Raad bij brief dd. 17 december 2009 om toezending van het arrest van de Hoge Raad en om beantwoording van zijn vraag of de door verweerster verzonden correspondentie door de Hoge Raad was ontvangen. De Hoge Raad heeft bij brief dd. 25 maart 2010 een kopie van het arrest dd. 26 oktober 2004 aan klaagster toegezonden.

2.7       De Hoge Raad heeft klaagster bij arrest dd. 26 oktober 2004 niet-ontvankelijk verklaard in het beroep, aangezien niet binnen de bij de wet gestelde termijn door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie bij de Hoge Raad was ingediend.

2.8       De heer P heeft verweerster bij brief dd. 15 december 2009 bericht haar aansprakelijk te zullen stellen en een klacht in te zullen indienen, indien verweerster niet binnen 10 dagen met een acceptabel voorstel tot een minnelijke schikking zou komen.

De heer P berichtte de gemachtigde van klaagster bij brief dd. 15 maart 2010 niet meer dan een ontvangstbevestiging van haar te hebben ontvangen en stelde haar een laatste limiet tot 31 maart 2010.

2.9       De Hoge Raad heeft de gemachtigde van verweerster bij brief dd. 15 juli 2010 bericht de brieven van verweerster dd. 28 januari 2009, 13 mei 2009 en 25 juni 2009 niet te hebben ontvangen. Gesteld werd dat dit wellicht was veroorzaakt omdat de correspondentie aan een onjuiste postbus nummer was geadresseerd.

2.10     De gemachtigde van klaagster heeft verweerster bij brief dd. 15 november 2010 aansprakelijk gesteld voor de door klaagster, ten gevolge van het nalatig handelen van verweerster, geleden schade.

3. De klacht

3.1       De klacht luidt als volgt:

1.         verweerster heeft te laat beroep aangetekend tegen het strafvonnis van de rechtbank Maastricht van 12 februari 2003;

2.         verweerster heeft ten onrechte volgehouden dat de zaak in behandeling was bij de Hoge Raad.

Ter toelichting van de klacht is door klaagster het navolgende aangevoerd:

3.2       In het proces-verbaal is vastgelegd dat uitspraak zou worden gedaan op 12 februari 2003. Deze datum komt ook overeen met de in het strafrecht gebruikelijke termijn voor uitspraak van veertien dagen. Dit is een feit van algemene bekendheid. Een in het strafrecht ervaren advocaat is hiervan op de hoogte. Klaagster heeft na afloop van de zitting op 29 januari 2003 al aangegeven ontdaan te zijn over het verloop van de mondelinge behandeling en te kennen gegeven in hoger beroep te willen gaan. Klaagster heeft bij brief dd. 11 juli 2003 haar ongenoegen geuit dat niet direct hoger beroep was aangetekend. De stelling dat verweerster meent dat binnen de appeltermijn hoger beroep is ingesteld, kan niet serieus genomen worden.

3.3       Verweerster was op de hoogte van de brief van de Hoge Raad dd. 14 september 2004. Klaagster heeft naar aanleiding van deze brief telefonisch contact opgenomen met verweerster en vervolgens per fax een afschrift van deze brief aan verweerster doen toekomen, met daarop het verzoek om te reageren op de inhoud van de brief.

Een advocaat dient bovendien, ook al zou niet aan de formele eisen zijn voldaan, de termijnen in de gaten te houden.

4. Het verweer

4.1       Verweerster heeft de gang van zaken met betrekking tot het instellen van appel uiteengezet in haar pleitnota bij het gerechtshof. Verweerster voegt hieraan toe dat de opgelegde straf lager was dan de eis van de officier van justitie en dat het daarom ook niet voor de hand lag om zonder overleg met cliënte aanstonds hoger beroep in te stellen. Dit nog los van het feit dat verweerster, uitgaande van de uitspraakdatum dd. 19 februari 2011, meent binnen de termijn appel te hebben ingesteld en dat zij bovendien pas na het verstrijken van de appeltermijn op de hoogte was van de datum van de uitspraak.

4.2       Verweerster heeft geen uitnodiging voor het indienen van middelen ontvangen. De kennisgeving ex  artikel 444 Sv is kennelijk én niet aan verweerster én niet aan klaagster gedaan. Verweerster heeft met verbazing kennis genomen van de uitspraak van de Hoge Raad in 2004, terwijl deze noch aan klaagster, noch aan haar is verzonden. Verweerster ging ervan uit dat het dossier in het ongerede was geraakt op weg van Hoge Raad naar cliënt en dat leek haar niet ongunstig voor cliënte.

4.4       In de zaak van klaagster heeft zich een serie van administratieve ongerijmdheden voorgedaan, die verweerster nog nooit heeft meegemaakt. Verweerster verwijt zichzelf dat zij op een gegeven moment niet voortvarender bij de Hoge Raad achter het lot van de zaak van klaagster is gegaan.

5. Beoordeling van de klacht

Ad klachtonderdeel 1.

5.1       Vast staat dat verweerster na het verstrijken van de appeltermijn appel heeft ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter dd. 12 februari 2003.

5.2              Het verweer dat ter zitting zou zijn aangezegd dat op 19 februari 2003 uitspraak zou worden gedaan en dat verweerster daarom van een andere appeltermijn mocht uitgaan treft geen doel. De raad overweegt dat verweerster anders dan haar eigen beschrijving van de gang van zaken niets heeft aangevoerd, waaruit blijkt dat ter zitting dd. 29 januari 2003 de datum van 19 februari 2003 als uitspraakdatum zou zijn vermeld. Het proces-verbaal vermeldt 12 februari 2003 als datum van de uitspraak en bovendien mag een schriftelijke uitspraak van de politierechter ex artikel 379 WvSv in geen geval later plaatsvinden dan op de veertiende dag na sluiting van het onderzoek. De raad acht het daarom onaannemelijk dat 19 februari 2003 als uitspraakdatum zou zijn vermeld. De stelling van verweerster dat de uitspraaktermijn van 14 dagen slechts een ordetermijn betreft, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Verweerster mocht als advocaat bekend worden verondersteld met de wettelijke termijn ex artikel 379 WvSv.

5.3              Van een advocaat mag worden verwacht dat deze appeltermijnen bewaakt. Het verweer dat verweerster pas na het verstrijken van de appeltermijn over de schriftelijke uitspraak van de politierechter beschikte treft eveneens geen doel. Enerzijds komen de door verweerster genoemde omstandigheden voor risico van verweerster, anderzijds behoort een advocaat een appeltermijn te allen tijde te sauveren, ook indien hij nog niet over de schriftelijke uitspraak beschikt.

Op grond van het bovenstaande zal onderdeel 1 van de klacht gegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel 2.

5.4              Uit de aan de raad overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is gebleken dat verweerster jarenlang aan klaagster heeft voorgehouden dat de zaak nog in behandeling was bij de Hoge Raad terwijl reeds in 2004 door de Hoge Raad uitspraak was gedaan. Verweerster heeft niet gereageerd op de brief dd. 14 september 2004 van de Hoge Raad, die klaagster ter kennis van verweerster had gebracht. Ook nadien heeft verweerster onvoldoende voortvarend gehandeld om klaagster op de hoogte te brengen van de stand van zaken in de cassatieprocedure bij de Hoge Raad.

Klachtonderdeel 2 zal eveneens gegrond worden verklaard.

6. Op te leggen maatregel

De raad acht oplegging van een maatregel geboden en, gelet op de omstandigheid dat aan verweerster niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, de oplegging van de maatregel enkele waarschuwing, passend.

7.Beslissing

De raad:

verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond en legt verweerster ter zake op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gegeven door   mr. P.M. Knaapen, voorzitter, en mrs. J.C. van den Dries, R.G.A.M. Theunissen, J.D.E. van den Heuvel en J.F.E. Kikken, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2012.

Griffier                                                  voorzitter

Verzonden op: 7 februari 2012.

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

  1. Per post.

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

  1. Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

  1. Per fa FP.

Het fax nummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.