ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA4132 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.3763/11.165

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA4132
Datum uitspraak: 12-11-2012
Datum publicatie: 19-04-2013
Zaaknummer(s): R.3763/11.165
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Niet aanvragen nieuwe toevoeging onder de gegeven omstandigheden niet klachtwaardig maar verweerster had wel over de achtergronden daarvan met haar cliënt moeten overleggen. Van verrekening is niet gebleken. Het niet bespreken van, informeren over en het niet schriftelijk vastleggen en bevestigen van de financiële aspecten van de zaak wel klachtwaardig. Enkele waarschuwing.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 9 augustus 2011 met kenmerk K127 2010/2011 ab/kme, door de raad ontvangen op 9 augustus 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 september 2012 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld van haar zuster en verweerster, vergezeld van haar raadsman mr. W., advocaat te

‘s-Gravenhage. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerster heeft klaagster van oktober 2004 tot maart 2010 bijgestaan in een langlopende letselschadeprocedure.

2.2    Voordien werd klaagster bijgestaan door mr. W. Laatstgenoemde heeft bij aanvang van de zaak (in 1992) voor klaagster een voorwaardelijke toevoeging aangevraagd en verkregen.

2.3    Bij vonnis d.d. 13 maart 2002 heeft de rechtbank de wederpartij van klaagster aansprakelijk geoordeeld voor de door klaagster geleden letselschade. De omvang van de door klaagster geleden en nog te lijden schade diende nog afzonderlijk te worden vastgesteld.

2.4    Aan klaagster zijn door de verzekeraar van de aansprakelijke partij voorschotten op de schadevergoeding betaald van respectievelijk ƒ 7.500 (1996), ƒ 15.000 (1997), ƒ 27.500 (1999) en ƒ 100.000 (eind 1999).

2.5    Mr. W. heeft zijn kosten verrekend met de voorschotbetalingen die aan klaagster zijn gedaan. De voorwaardelijke toevoeging heeft hij niet laten intrekken.

2.6    Bij vonnis van 3 maart 2010 heeft de rechtbank eindvonnis gewezen en de wederpartij van klaagster veroordeeld tot betaling aan klaagster van een slotuitkering van € 28.472,10 (inclusief rente en kosten).

2.7    Verweerster heeft op 3 maart 2010 aan klaagster een zgn. “formulier betalingsverkeer” ter ondertekening gezonden, waarin klaagster verzoekt de slotuitkering in verband met de schadeafwikkeling over te maken op de derdengeldrekening van verweerster en waarin is vermeld dat bedoelde uitkering na verrekening met de kosten van verweerster aan klaagster zal worden overgemaakt. Dit formulier is door klaagster niet ondertekend geretourneerd. De slotuitkering is niettemin op de derdengeldrekening van verweerster overgemaakt, zonder dat verrekening heeft plaatsgevonden. Het betreffende bedrag is door verweerster uiteindelijk op de dekenrekening gestort.

2.8    Bij brief met bijlagen van 11 februari 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij:

a.    bij de overname van de zaak geen toevoeging voor haar heeft aangevraagd;

b.    haar niet heeft ingelicht over de financiële kant van de zaak;

c.    zonder toestemming van klaagster aan klaagster toekomende gelden (de slotuitkering) heeft verrekend met haar declaratie;

d.    ten onrechte geen bezwaar heeft gemaakt tegen de aanwezigheid van mr. P. als één van de behandelend rechters ter zitting.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen elk van de klachtonderdelen afzonderlijk en gemotiveerd verweer gevoerd. Zij acht alle onderdelen ongegrond.

4.2    Ten aanzien van klachtonderdeel a voert verweerster aan dat het niet mogelijk was een (tweede) toevoeging voor klaagster aan te vragen omdat mr. W. de voorwaardelijke toevoeging niet had ingetrokken.

4.3    Ten aanzien van klachtonderdeel b stelt verweerster dat mr. W. klaagster reeds had geïnformeerd over het feit dat de verstrekte voorwaardelijke toevoeging niet meer van toepassing was en over de gevolgen daarvan, waarna hij tot verrekening van zijn kosten met de betaalde voorschotten is overgegaan. Verweerster stelt klaagster er wel op te hebben gewezen dat bij het voortzetten van de procedure, haar kosten voor rechtsbijstand voor eigen rekening zouden komen. De declaratie is, rekening houdend met de financiële situatie van klaagster, door verweerster eerst aan klaagster gezonden nadat de rechtbank op 3 maart 2010 eindvonnis had gewezen. Van verrekening is geen sprake (geweest), zo stelt verweerster in reactie op klachtonderdeel c.

4.4    Ten aanzien van klachtonderdeel d voert verweerster aan dat gelet op de toelichting van de voorzitter ter zitting, zij geen aanleiding heeft gezien bezwaar te maken tegen mr. P. als derde rechter.

5    BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.1    Het eerste klachtonderdeel betreft het feit dat door verweerster bij overname van de zaak geen (nieuwe) toevoeging is aangevraagd voor klaagster.

5.2    De raad stelt voorop dat een advocaat de verplichting heeft een (toekomstige) cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak, maar ook bij voortzetting of heropening daarvan door een (opvolgend) advocaat. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten.

5.3    Vast staat dat aan de eerdere advocaat, mr. W., een voorwaardelijke toevoeging voor klaagster is afgegeven. Vast staat voorts dat aan klaagster door de wederpartij (althans diens verzekeraar) een totaalbedrag van ƒ 150.000 aan voorschotten is voldaan. Daarmee voldeed klaagster niet aan de voorwaarden om voor een definitieve toevoeging in aanmerking te komen. Mr. W. heeft om die reden zijn werkzaamheden voor klaagster op betalende basis verricht. Hij heeft echter niet de voorwaardelijke toevoeging laten intrekken.

5.4    Verweerster stelt – en klaagster bestrijdt dat niet - dat het voor haar niet mogelijk was om bij overname van de zaak voor klaagster een toevoeging aan te vragen omdat er al een voorwaardelijke toevoeging aan mr. W. was afgegeven en de zaak waarop die betrekking had, nog liep.

5.5    Het onder de gegeven omstandigheden niet aanvragen van een (nieuwe) toevoeging acht de Raad niet klachtwaardig. Dat neemt niet weg dat het wel op de weg van verweerster had gelegen, over de achtergronden daarvan met klaagster te overleggen en die aan klaagster toe te lichten. Daarop wordt hierna bij de bespreking van klachtonderdeel b teruggekomen.

5.6    Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.7    Het tweede klachtonderdeel betreft het niet inlichten door verweerster van klaagster over de financiële aspecten van de zaak.

5.8    De raad stelt voorop dat in zijn algemeenheid van een advocaat verwacht mag worden dat hij een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden, schriftelijk bevestigt. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt – zeker ook over de financiële voorwaarden van de advocaat – is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.

5.9    Niet gesteld of gebleken is dat verweerster bij overname van de zaak heeft besproken wat haar uurtarief was, waarom zij geen toevoeging voor klaagster kon aanvragen en wat de (financiële) gevolgen zouden zijn wanneer de reeds afgegeven voorwaardelijke toevoeging niet in een definitieve zou worden omgezet. Een en ander is in elk geval niet schriftelijk vastgelegd en bevestigd. Het had in de gegeven omstandigheden echter wel op de weg van verweerster gelegen dat te doen. Voorts had het op haar weg gelegen om klaagster tussentijds op de hoogte te houden van de kosten van rechtsbijstand, voor het geval klaagster die zelf zou moeten dragen. Dit heeft verweerster nagelaten.

5.10    Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.11    De slotuitkering van € 28.472,10 is door de verzekeraar van de aansprakelijke wederpartij van klaagster overgemaakt op de derdengeldrekening van verweerster. Niet gebleken is dat klaagster daarvoor toestemming heeft gegeven, maar die is daarvoor ook niet vereist. In zoverre is dus geen sprake van klachtwaardig handelen van verweerster. Vast staat dat zij vanwege het ontbreken van toestemming van klaagster, niet tot verrekening van de slotuitkering met haar declaratie is overgegaan. Verweerster heeft juist om die reden het bedrag op de dekenrekening overgemaakt.

5.12    Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.13    Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd zijn indien en voor zover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

5.14    In het onderhavige geval is noch uit de stukken, noch anderszins gebleken dat verweerster kennelijk onjuist is opgetreden en heeft geadviseerd, als gevolg waarvan de belangen van klaagster zijn geschaad of hadden kunnen worden geschaad. Evenmin is gebleken dat verweerster klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan dan wel niet heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar als zorgvuldig handelend advocaat mocht worden verwacht.

5.15    Het feit dat één van de behandelend rechters in de letselschadezaak van klaagster aan hetzelfde kantoor verbonden is geweest als de advocaat van de verzekeraar, levert op zich zelf geen reden voor bezwaar op. De voorzitter van de rechtbank heeft blijkens het proces-verbaal van de desbetreffende zitting immers toegelicht dat de rechter in kwestie geen persoonlijke banden heeft met de advocaat in kwestie, noch met hem heeft samengewerkt. Dat gelet op deze toelichting door verweerster geen bezwaar is gemaakt tegen de desbetreffende rechter, is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.16    Ook dit klachtonderdeel acht de raad ongegrond.

6    MAATREGEL

Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

7    BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b gegrond;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mrs. W.P. Brussaard. L.P.M. Eenens, P.C.M. van Schijndel en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 november 2012.

griffier    voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 13 november 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klaagster

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl