ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3900 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.3902/12.36

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3900
Datum uitspraak: 05-11-2012
Datum publicatie: 02-03-2013
Zaaknummer(s): R.3902/12.36
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht dat verweerster tijdens de onderhandeling met de wederpartij buiten het van klager verkregen onderhandelingsmandaat is getreden en daardoor afspraken heeft gemaakt waarmee klager zich niet kan verenigen; voorts dat verweerster tijdens het onderhandelingsgesprek onvoldoende overleg met klager heeft gepleegd en geen bedenktijd voor klager heeft bedongen; voorts dat verweerster klager niet heeft geïnformeerd over een regeling waarin klager aanspraak zou maken op een WW-uitkering; tenslotte dat verweerster aanvankelijk meer aan klager in rekening heeft gebracht dan het bij de werkgever bedongen bedrag. De raad is van oordeel dat verweerster geen verwijt treft dat in de bespreking met de werkgever een onderhandelingsresultaat is bereikt dat afwijkt van een eerdere mail van klager. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de zorgvuldigheid meebrengt dat verweerster, gezien het verloop van de onderhandeling, een bedenktijd voor klager had moeten bedingen. Uit e-mails van klager aan verweerster blijkt dat klager bekend was met de mogelijkheid van een regeling waarin een beëindigingsvergoeding met toepassing van de kantonrechtersformule en een WW-uitkering aan de orde komen. Verweerster treft geen verwijt dat zij klager niet voldoende heeft geïnformeerd. Naar aanleiding van een bezwaar van klager heeft verweerster haar declaratie gematigd tot het bedrag dat bij de werkgever bedongen was. Ook in zoverre is de klacht ongegrond. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de Raad van Discipline van 30 januari 2012, door de raad ontvangen op 31 januari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 september 2012 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Vanaf omstreeks april 2011 heeft verweerster klager bijgestaan in een arbeidsgeschil met diens werkgever.

2.3    Verweerster heeft de opdracht schriftelijk bevestigd bij brief van 29 april 2011. In die brief is tevens een op 28 april 2011 gevoerd telefoongesprek bevestigd waarin afspraken zijn gemaakt over de benadering van de werkgever.

2.4    Verweerster heeft met de werkgever gecorrespondeerd over de mogelijkheden van een minnelijke regeling. Haar brieven aan de werkgever heeft zij vooraf in concept aan klager voorgelegd. Deze zijn telkens met zijn toestemming verzonden.

2.5    Op 7 juni 2011 heeft verweerster met klager een bespreking ten kantore van de werkgever gevoerd. De bespreking is een of meerdere keren onderbroken voor overleg tussen verweerster en klager. Tijdens de bespreking is in beginsel overeenstemming bereikt over een regeling aangaande de beëindiging van klagers arbeidsovereenkomst.

2.6    In de dagen na 7 juni 2011 heeft klager, overeenkomstig het op 7 juni 2011 besprokene, enkele malen contact gehad met een vertegenwoordiger van de werkgever over feitelijke vraagpunten met het oog op het vastleggen van de vaststellingsovereenkomst.

2.7    Op 14 juni 2011 zond de advocaat van de werkgever de concept vaststellingsovereenkomst aan verweerster. Hierna heeft verweerster, naar aanleiding van overleg met klager, op 15 juni 2011 aan de advocaat van de werkgever enkele redactionele wijzigingen doorgegeven.

2.8    Op 16 juni 2011 ontving verweerster van de advocaat van de werkgever de overeenkomstig haar aanvullingen aangepaste vaststellingsovereenkomst.

2.9    Op 20 juni 2011 heeft klager aan verweerster telefonisch meegedeeld dat hij de inhoud van de overeenkomst aan een second opinion zou laten onderwerpen.

2.10    Op 23 juni 2011 is verweerster benaderd door een andere advocaat, die namens klager optreedt en die verweerster meedeelde dat klager wenste terug te komen op de overeenkomst met de werkgever en alsnog wilde insteken op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst op andere voorwaarden.   

Verweerster heeft het telefoongesprek bij brief van 24 juni 2011 aan klager bevestigd. Bij die brief heeft verweerster tevens meegedeeld dat zij overging tot het sluiten van het dossier en heeft zij klager een declaratie gezonden.

2.11    Bij brief van 3 juli 2011 heeft klager gereageerd op verweersters brief van 24 juni 2011. Klager deelde daarin mee dat, gegeven het resultaat, van de gekozen insteek nauwelijks iets terecht was gekomen en dat hij had begrepen dat het bereiken van een minnelijke regeling op een andere voor hem gunstiger wijze mogelijk was geweest. Tevens maakte klager in die brief bezwaar tegen de declaratie van verweerster daar die hoger was dan de in de onderhandelingen met de werkgever overeengekomen vergoeding.

2.12    Bij brief van 11 juli 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij:

a.    op 7 juni 2011 tijdens de onderhandelingen met de (advocaat van de) werkgever betreffende een vaststellingsovereenkomst terzake de beëindiging van klagers arbeidsovereenkomst buiten het van klager verkregen onderhandelingsmandaat is getreden en dientengevolge afspraken met de wederpartij heeft gemaakt waarvoor dat onderhandelingsmandaat geen ruimte gaf en waarmee klager zich om die reden niet kan verenigen;

b.    tijdens de onderhandelingen niet, althans onvoldoende overleg met klager heeft gepleegd, noch een bedenktijd van twee weken of anderszins betreffende een mogelijke regeling voor klager heeft bedongen;

c.    klager niet heeft geïnformeerd over “de WW-optie” betreffende de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden;

d.    klager aanvankelijk voor haar werkzaamheden meer in rekening heeft gebracht dan verweerster in het kader van eerder vermelde onderhandelingen had kenbaar gemaakt.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. De advocaat is steeds gehouden de opdracht zorgvuldig uit te voeren.

5.2    Voorts is van belang dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij deze, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen.

Ten aanzien van klachtonderdelen a en b

5.3    Gezien de samenhang tussen deze klachtonderdelen ziet de raad aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.  

5.4    In klachtonderdeel a verwijt klager verweerster dat tijdens de onderhandelingen op 7 juni 2011 een resultaat is bereikt dat afwijkt van de mail van klager van 5 juni 2011 aan verweerster.

5.5    Vaststaat dat verweerster, voordat de bespreking van 7 juni 2011 plaatsvond, met klager overleg heeft gevoerd over de e-mail van 5 juni 2011. Klager had in die e-mail aangegeven dat hij daarin het vertrekpunt weergaf en vroeg verweerster wat zij daarvan vond.

5.6    Op grond van de vermelde gang van zaken is niet aannemelijk dat in de bespreking van 7 juni een resultaat bereikt moest worden dat geheel overeenkomt met de punten die klager in zijn e-mail had genoemd.    

Daar komt bij dat klager zijn e-mail van 5 juni 2011 weliswaar als mandaat heeft aangeduid, maar dat klager zelf bij de bespreking van 7 juni 2011 aanwezig was. Onbetwist heeft verweerster aangevoerd dat klager in die bespreking in ruime mate aan het woord is geweest.   

Anders dan uit het gebruik van de term mandaat lijkt voort te vloeien, was het in casu niet zo dat verweerster buiten aanwezigheid van klager met een bepaald mandaat in onderhandeling is getreden.

5.7    Voorts staat vast dat de bespreking op 7 juni 2011 tenminste eenmaal voor overleg tussen klager en verweerster is onderbroken. Partijen verschillen slechts van mening of het meerdere keren is geweest.

5.8    Klager heeft gesteld dat hij tijdens de bespreking van 7 juni 2011 zodanig door spanningen aangedaan was dat hij zich nauwelijks realiseerde wat er gebeurde. Verweerster heeft dit betwist, waarbij zij er onder meer op heeft gewezen dat tijdens de bespreking voornamelijk door klager het woord is gevoerd op correcte en beheerste wijze, alsmede op het feit dat klager na afloop van de bespreking in de parkeergarage aan verweerster te kennen gaf tevreden te zijn met de uitkomst.    

Tegenover het verweer heeft klager zijn stelling niet aannemelijk gemaakt. Klager heeft ter zitting bevestigd dat hij na afloop van de bespreking aan klaagster heeft gezegd dat hij blij was en dat hij zich realiseerde dat er overeenstemming was bereikt. Voorts acht de raad in dit verband van belang dat klager in de week na de bespreking van 7 juni 2011 met een vertegenwoordiger van de werkgever overleg heeft gevoerd over enkele feitelijke punten die voor de regeling van belang waren en met verweerster overleg heeft gevoerd over de tekst van de conceptovereenkomst.

5.9    De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerster geen verwijt treft dat op 7 juni 2011 een onderhandelingsresultaat is bereikt dat afwijkt van klagers mail van 5 juni 2011. Evenmin is aannemelijk geworden dat de zorgvuldigheid meebrengt dat verweerster, gezien het verloop van de onderhandeling, een bedenktijd voor klager had moeten bedingen.

5.10    Het voorgaande brengt mee dat de klachtonderdelen a en b ongegrond zijn.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.11    Verweerster heeft naar aanleiding van dit klachtonderdeel aangevoerd dat  zij met klager niet alleen de door werkgeefster aangeboden optie van vroeg-pensionering heeft besproken, maar tevens alle mogelijke alternatieve beëindigingen, waaronder het alternatief op basis van de door klager bedoelde WW-optie. Verweerster heeft verwezen naar e-mails van klager aan haar, te weten klagers e-mails van 2 mei 2011, 4 mei 2011, 19 mei 2011 en 22 mei 2011.    

Verweerster heeft voorts aangevoerd dat bij de alternatieve opties het onoverkomelijke probleem was dat de werkgever daaraan geen medewerking wenste te verlenen en het afdwingen van een alternatieve regeling in het geval van klager bovendien risicovol was.

5.12    Uit de door verweerster genoemde stukken, in het bijzonder klagers brief van 2 mei 2011 en zijn e-mail van 19 mei 2011, blijkt dat klager bekend was met de mogelijkheid van een regeling waarin een beëindigingsvergoeding met toepassing van de kantonrechtersformule en een WW-uitkering aan de orde komen.

In de e-mail van 19 mei 2011 heeft klager, na te zijn ingegaan op het aanbod van de werkgever, met zoveel woorden gesteld dat hij nog beter kon aansturen op ontbinding met beëindigingsvergoeding en WW, dan de door werkgever aangeboden regeling te accepteren.

5.13    Uit de stukken blijkt aldus dat klager bekend was met de door hem als WW-optie aangeduide mogelijkheid om tot beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst te komen.   

De raad is dan ook van oordeel dat verweerster op dit punt geen verwijt treft.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.14    Verweerster heeft, onder verwijzing naar een specificatie van de gewerkte uren, onbetwist gesteld dat zij klager op basis van de verrichte werkzaamheden een declaratie heeft kunnen sturen van € 3.000,--. Zij heeft aangevoerd dat zij tijdens de onderhandelingen op 7 juni 2011 meende dat het bij de werkgever bedongen bedrag van € 1.500,-- toereikend zou zijn.

Verweerster heeft naar aanleiding van het bezwaar van klager haar declaratie tot € 1.500,-- gematigd.

5.15    De hoofdregel is dat de tuchtrechter niet bevoegd is te oordelen over declaraties van een advocaat, tenzij sprake is van excessief declareren.

Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat van excessief declareren niet is gebleken, terwijl verweerster evenmin kan worden verweten dat zij haar declaratie heeft gematigd.    

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

6    BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, P.S. Kamminga, L.Ph.J. baron van Utenhove, E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 november 2012.

griffier    voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 7 november 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl