ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3164 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3993/12.127b

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3164
Datum uitspraak: 09-07-2012
Datum publicatie: 22-08-2012
Zaaknummer(s): R. 3993/12.127b
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Uit de stukken is niet gebleken dat verweerder kennelijk onjuist is opgetreden en heeft geadviseerd, als gevolg waarvan de belangen van klager zijn geschaad of hadden kunnen worden geschaad. Klacht kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 25 juni 2012, door de raad ontvangen op 26 juni 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Klager heeft als eiser een civiele procedure gevoerd tegen een chirurg en het ziekenhuis waar de chirurg werkzaam is. In die procedure heeft klager zich op het standpunt gesteld dat de gedaagden op grond van een beroepsfout aansprakelijk zijn voor door klager geleden en te lijden.

1.2 Klager heeft zich, middels zijn advocaat in feitelijke instantie, in november 2009 gewend tot het kantoor van verweerder om zijn belangen te behartigen in een cassatieprocedure naar aanleiding van een arrest van het gerechtshof van 18 augustus 2009, waarbij klager niet-ontvankelijk is verklaard, althans zijn vorderingen zijn afgewezen.

1.3 Bij arrest van 24 december 2010 van de Hoge Raad der Nederlanden is het cassatieberoep verworpen en is klager veroordeeld in de kosten van het geding.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij in de cassatieprocedure geen cassatiemiddel heeft ingediend tegen het feit dat de rechtbank de dwingend rechtelijke bepaling ex artikel 7:464 BW niet ambtshalve heeft toegepast. Klager is van mening dat verweerder ten onrechte in cassatie niet heeft geklaagd over het feit dat zowel de rechtbank als het gerechtshof dwingend rechtelijke bepalingen hebben geschonden. Klager heeft voorts gesteld dat de procureur-generaal der Hoge Raad heeft overwogen dat het niet bespreken van de schending van fundamentele rechtsbeginselen door de Hoge Raad het gevolg is van de inhoud van de cassatieschriftuur. Klager is van mening dat sprake is van een beroepsfout.

3 BEOORDELING

3.1 Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd zijn indien en voor zover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

3.2 In het onderhavige geval is uit de stukken niet gebleken dat verweerder kennelijk onjuist is opgetreden en heeft geadviseerd, als gevolg waarvan de belangen van klager zijn geschaad of hadden kunnen worden geschaad. In het kader van een tuchtrechtelijke procedure vindt geen inhoudelijke beoordeling plaats van de door de advocaat verrichte werkzaamheden, tenzij uit de stukken aanstonds blijkt dat de advocaat te kort is geschoten. Dit laatste kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat in cassatie niet meer met succes kon worden geklaagd over het feit dat de rechtbank artikel 7:464 BW zou hebben geschonden, omdat in appel geen grief was ingediend met betrekking tot die gang van zaken. Naar vaste regels van burgerlijk procesrecht kan in cassatie niet (alsnog) geklaagd worden over oordelen van de rechtbank waarop in hoger beroep geen grieven zijn gericht.

3.3 Verweerder heeft voorts onbetwist gesteld dat de kwestie naar aanleiding van een brief van 5 december 2011 betreffende een aansprakelijkstelling van zijn kantoor aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar is doorgeleid. Deze heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een beroepsfout.

3.4 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4 BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 9 juli 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 juli 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.