ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3146 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.3904/12.38

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3146
Datum uitspraak: 02-07-2012
Datum publicatie: 22-08-2012
Zaaknummer(s): R.3904/12.38
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft bijstand verleend in een zaak betreffende kinderalimentatie en wijziging ouderlijk gezag. Klachten dat verweerder geen toevoeging heeft aangevraagd en honorarium in rekening heeft gebracht, dat verweerder bepaalde stukken niet aan de rechtbank heeft overgelegd, dat verweerder stukken te laat dan wel niet heeft ingediend bij de rechtbank en dat hij tegen de wil van klager heeft meegewerkt aan een uitstel. Verweerder heeft de beweerdelijk gemaakte afspraak over de kosten van rechtsbijstand en de reden waarom geen toevoeging werd aangevraagd niet schriftelijk bevestigd. Het ontbreken daarvan leidt ertoe dat de klacht inzake de toevoegingskwestie gegrond is. Verweerder heeft nagelaten gevolg te geven aan een verzoek van de rechtbank om onder meer een draagkrachtberekening over te leggen en heeft deze ook na de zitting, ondanks een verzoek van de rechtbank, niet overgelegd. Ook in zoverre is de klacht gegrond. Niet is komen vast te staan dat verweerder heeft meegewerkt aan een door de wederpartij gevraagd uitstel. In zoverre is de klacht ongegrond. Maatregel: enkele waarschuwing.

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 2 februari 2012, door de raad ontvangen op 3 februari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 mei 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Vanaf 28 oktober 2010 heeft verweerder de belangen van klager behartigd in verband met een geschil over kinderalimentatie en het ouderlijk gezag over de kinderen van klager.

2.3 Verweerder heeft voor klager geen toevoeging aangevraagd en heeft zijn werkzaamheden aan klager gedeclareerd.

2.4 Op advies van verweerder heeft klager in eerste instantie zelf de wederpartij benaderd om tot een regeling te komen. Dit is niet gelukt.

2.5 Bij brief van 17 december 2010 heeft verweerder de wederpartij aangeschreven.

2.6 Op 15 februari 2011 heeft verweerder bij de Rechtbank Rotterdam een verzoekschrift ingediend strekkende tot het vaststellen van kinderalimentatie en tot wijziging van het ouderlijk gezag.

2.7 Bij brief van 20 mei 2011 heeft de rechtbank aan verweerder verzocht stukken over te leggen, waaronder een draagkrachtberekening.

2.8 Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van de rechtbank van 22 juni 2011. Daaraan voorafgaand heeft verweerder op 20 juni 2011 stukken aan de rechtbank gezonden.

2.9 Bij de mondelinge behandeling heeft de rechter geconstateerd dat verweerder en de advocaat van de wederpartij hadden verzuimd een draagkrachtberekening over te leggen. Partijen hebben van de rechtbank tot 1 juli 2011 de gelegenheid gekregen om hetgeen zij waren overeengekomen te verwerken in een draagkrachtberekening, waarna zij de rechtbank schriftelijk dienden te berichten over het overeengekomen bedrag dat in de beschikking diende te worden vastgelegd. 

In verband met dit laatste heeft de advocaat van de wederpartij verzocht om uitstel van vier weken voor het toezenden van een draagkrachtberekening. Klager heeft daartegen in een e-mail aan verweerder van 30 juni 2011 bezwaar gemaakt.  

Verweerder heeft op 1 juli 2011 de rechtbank verzocht de zaak nog twee weken pro forma aan te houden. De rechtbank heeft dit verzoek niet gehonoreerd en de zaak voor beschikking verwezen naar 7 september 2011.

2.10 Tot een oplossing is het niet gekomen, noch heeft verweerder een draagkrachtberekening aan de rechtbank gezonden.

2.11 Op 8 juli 2011 heeft klager een andere advocaat verzocht de behartiging van zijn belangen over te nemen van verweerder.

2.12 Bij beschikking van 7 september 2011 heeft de rechtbank de verzoeken tot vaststelling van kinderalimentatie en wijziging van het ouderlijk gezag afgewezen. Uit de beschikking blijkt dat partijen na de mondelinge behandeling, in tegenstelling tot hetgeen daarbij was afgesproken, geen stukken meer aan de rechtbank hebben toegezonden.

2.13 Bij brief van 18 juli 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a. geen toevoeging en daarmee verband houdende peiljaarverlegging voor klager heeft aangevraagd;

b. zijn honorarium bij klager in rekening heeft gebracht, terwijl klager eigenlijk alleen de hoogste eigen bijdrage had moeten betalen. Inmiddels is aan klager een toevoeging verleend;

c. de stukken, die klager hem had gegeven en die in diens optiek relevant waren voor de procedure, zonder overleg met klager niet in het geding heeft gebracht;

d. de stukken te laat heeft ingediend bij de rechtbank en bovendien geen draagkrachtberekening heeft overgelegd, terwijl de rechtbank hierom had gevraagd. Ook na de zitting heeft verweerder geen stukken meer aan de rechtbank gezonden;

e. ondanks de weigering van klager om mee te werken aan een uitstel, toch heeft ingestemd met een uitstel;

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdelen a en b

5.1 Gelet op de samenhang zal de raad deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen.

5.2 Uitgangspunt is dat de advocaat, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, verplicht is met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Voorts geldt dat, wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, de advocaat dat schriftelijk dient vast te leggen.

5.3 Verweerder heeft aangevoerd dat hij, toen klager hem in september 2010 had benaderd, klager heeft gevraagd of hij een toevoeging voor hem moest aanvragen, waarop klager heeft gereageerd met de mededeling dat dat niet hoefde. Een eerdere aanvraag om een toevoeging in 2008 was afgewezen, omdat het inkomen van klager de toevoegingsnorm overschreed en klager sedertdien aanmerkelijk meer was gaan verdienen. Verweerder heeft gesteld dat klager hem heeft meegedeeld dat hij de kosten van de procedure zelf zou betalen. Verweerder heeft de afspraak niet schriftelijk bevestigd.

5.4 Gelet op de voormelde regels had het op de weg van verweerder gelegen afspraken over het al dan niet aanvragen van een toevoeging en de kosten van de verlening van rechtsbijstand schriftelijk vast te leggen. Het ontbreken daarvan leidt ertoe dat klachtonderdeel a gegrond is.

5.5 Op basis van de dossierstukken kan niet worden vastgesteld dat, indien verweerder in september 2010 een toevoeging voor klager zou hebben aangevraagd, deze zou zijn verleend. De omstandigheid dat in oktober 2011 aan klager een toevoeging is verleend die is gebaseerd op peiljaar 2011 brengt niet zonder meer mee dat aangenomen moet worden dat aan klager in september 2010 ook een toevoeging zou zijn verleend. 

Klachtonderdeel b is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.6 Voorop staat dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

5.7 Ter zitting heeft klager dit klachtonderdeel nader toegelicht door te wijzen op stukken die hij voorafgaande aan de zitting van de raad in het geding heeft gebracht.

5.8 Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager op 2 februari 2011 een concept verzoekschrift heeft toegezonden en dat hij, na overleg met klager, het verzoekschrift op 14 februari 2011 heeft ingediend.  

Ter zitting heeft verweerder nader verklaard dat hij in het verzoekschrift heeft vermeld welke bijlagen erbij gevoegd werden, zodat klager kon zien welke bijlagen het betrof. Verweerder heeft gesteld de door klager bedoelde stukken niet aan de rechtbank te hebben overgelegd, omdat hij niet van “modder gooien” houdt.

5.9 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder bij de keuze van de stukken die hij bij het verzoekschrift aan de rechtbank zou overleggen, gehandeld binnen de vrijheid die hij als advocaat heeft in de behartiging van klagers belangen. Niet gebleken is dat verweerder wezenlijke stukken, die van doorslaggevend belang waren of konden zijn, niet in het geding heeft gebracht.

Hoewel het de voorkeur had verdiend wanneer verweerder het besprokene aangaande het overleggen van stukken schriftelijk aan klager had bevestigd, is de raad van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.10 Uit de stukken blijkt dat verweerder twee dagen voor de zitting stukken aan de rechtbank heeft gezonden, terwijl de gebruikelijke termijn voor het toezenden van stukken 10 dagen is.  

Uit de beschikking van de rechtbank blijkt niet dat ingediende stukken door de rechtbank buiten beschouwing zijn gelaten, zodat het ervoor gehouden moet worden dat de rechtbank bij het nemen van de beslissing rekening heeft gehouden met de door verweerder ingediende stukken. 

In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.

5.11 Dit klachtonderdeel heeft voorts betrekking op de omstandigheid dat verweerder noch voorafgaande aan de zitting noch na de zitting een draagkrachtberekening aan de rechtbank heeft overgelegd.

5.12 Uit de stellingen van partijen blijkt dat de rechtbank zowel voorafgaande aan als ter zitting heeft gevraagd om overlegging van een draagkrachtberekening en daartoe een pro forma uitstel heeft verleend.

5.13 Verweerder heeft gesteld, maar niet aangetoond, dat hij voor het opmaken van een draagkrachtberekening volledig afhankelijk was van informatie van de wederpartij.  

Verweerder is er desondanks niet toe overgegaan een draagkrachtberekening aan de rechtbank over te leggen. Hij heeft ook geen gebruik gemaakt van de door de rechtbank verleende uitsteltermijn.  

5.14 De raad acht het niet indienen van een draagkrachtberekening namens klager in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, zodat dit klachtonderdeel in zoverre gegrond is.  

Ten aanzien van klachtonderdeel e

5.15 Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij met de (waarnemend) advocaat van de wederpartij had afgesproken dat deze in de week na de zitting een draagkrachtberekening zou toezenden en dat verweerder dan de draagkrachtberekening van klager zou toezenden, waarna de advocaten het resultaat van de onderhandelingen aan de rechtbank zouden kunnen meedelen. Volgens verweerder kreeg hij geen draagkrachtberekening van de wederpartij, maar deed de wederpartij een verzoek aan de rechtbank om de zaak vier weken pro forma aan te houden. 

Verweerder heeft gesteld dat hij klager hierover heeft geïnformeerd en heeft voorgesteld om akkoord te gaan met het aanhoudingsvoorstel, maar dat klager hiermee niet akkoord wenste te gaan en wenste dat het voorstel binnen twee weken rond zou zijn. 

Een hierna door verweerder gedaan verzoek om de zaak nog twee weken pro forma aan te houden heeft de rechtbank niet gehonoreerd. De rechtbank heeft vervolgens op 7 september 2011 uitspraak gedaan.  

5.16 Klager heeft niet aangetoond dat verweerder met een uitstel van vier weken heeft ingestemd tegen de uitdrukkelijke wil van klager. 

Dit klachtonderdeel is hierom ongegrond.

Kostenvergoeding

5.17 Het behoort niet tot de bevoegdheid van de raad om een kostenvergoeding of schadevergoeding aan een klager toe te kennen.  

Het verzoek van klager om verweerder te veroordelen in de onkosten die hij bij een andere advocaat heeft moeten maken dan wel gaat maken, wordt hierom buiten beschouwing te worden gelaten.

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- verklaart klachtonderdeel c gegrond voor zover is vermeld onder nummer  5.15;

- legt terzake de gegrond bevonden klachtonderdelen de maatregel op van  een enkele waarschuwing;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M. Aukema, R. de Haan, J.P. Heinrich, H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juli 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl