ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3144 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.3923/12.57(60b)

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3144
Datum uitspraak: 02-07-2012
Datum publicatie: 22-08-2012
Zaaknummer(s): R.3923/12.57(60b)
Onderwerp:
  • Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
  • Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 c Advocatenwet
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De deken vraagt primair schorsing ex artikel 60b, subsidiair een onderzoek ex artikel 60c. Tegelijk dient de deken een dekenklacht in. Verweerder heeft in een bepaalde periode belangen behartigd van een cliënt in strafzaken, die eerder strafrechtelijk was veroordeeld. Verweerder is zeer nauwe banden met de cliënt aangegaan en is in een situatie geraakt waarin hij door de cliënt werd afgeperst en waarin hij zijn onafhankelijkheid als advocaat heeft prijs gegeven. Verweerder heeft zich tot de deken gewend voor raadt. In dat kader zijn meerdere gesprekken gevoerd. Verweerder heeft de contacten met de cliënt verbroken. Circa 11 maanden daarna wordt het schorsingsverzoek ingediend. De raad overweegt dat vaststaat dat tegen verweerder geen klachten zijn ingediend over diens optreden als advocaat, ook niet nadat de contacten met de cliënt waren verbroken en dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat verweerder ten tijde van de indiening van het schorsingsverzoek of daarna tijdelijk of blijvend geen blijk gaf zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen. Het primaire verzoek wordt afgewezen. Het subsidiaire verzoek wordt niet-ontvankelijk verklaard, daar het niet is ingediend bij de voorzitter van de raad, maar bij de voltallige raad.  

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 21 februari 2012 heeft verzoeker, hierna: de deken, een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet, subsidiair een verzoek ex artikel 60c Advocatenwet, bij de raad ingediend.  

1.2 Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad, met gesloten deuren, van 2 april 2012. Ter zitting is mr. E.A. van Win, deken, verschenen, vergezeld van mr. A. Sennef. Verweerder is verschenen, vergezeld van mr. I. van Straalen. Deze heeft een pleitnota overgelegd. De behandeling van het verzoek is voortgezet ter zitting van 7 mei 2012 alwaar de deken, vergezeld van mr. A. Sennef, en verweerder, vergezeld van mr. I. van Straalen, zijn verschenen. Ter zitting heeft de deken een pleitnota overgelegd. Van de behandeling is telkens proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Vanaf 27 augustus 2004 is verweerder als advocaat op het tableau ingeschreven.

2.2 Op 7 maart 2011 heeft verweerder contact opgenomen met de deken, waarna een gesprek tussen verweerder en de deken is gevoerd op 8 maart 2011. Het gesprek en daarna volgende gesprekken hadden betrekking op de hierna vanaf nummer 2.4 vermelde feiten en omstandigheden.

2.3 Tussen verweerder, die tijdens de gesprekken vanaf 5 oktober 2011 werd bijgestaan door een advocaat, en de deken, die telkens werd bijgestaan door een of meer leden van de Raad van Toezicht, zijn hierna gesprekken gevoerd op 29 en 31 maart 2011, 31 augustus 2011, 5 oktober 2011 en 2 november 2011. In enkele van de gevoerde gesprekken heeft de deken meegedeeld te overwegen een ambtshalve klacht tegen verweerder in te dienen alsmede een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet tegen verweerder in te dienen.

2.4 De vorenbedoelde feiten en omstandigheden, waarover de gesprekken zijn gevoerd, betreffen het navolgende.

2.5 Op 22 juni 2010 heeft verweerder voor het eerst rechtsbijstand verleend aan de heer X, die toen gedetineerd was. De rechtsbijstand had betrekking op de gevangenhouding van X. De gevangenhouding is geschorst, waardoor X op vrije voeten werd gesteld. Verweerder is daarop ingegaan op een uitnodiging van X voor een diner. Het diner werd vervolgd met een bezoek aan een sexclub alwaar verweerder en X cocaïne hebben gebruikt. Verweerder heeft deze aangenomen zonder daarvoor te betalen.

2.6 Enige tijd later werd X opnieuw gedetineerd. Tijdens de detentieperiode heeft verweerder van X diens pinpas en pincode in ontvangst genomen. Verweerder heeft daarmee geld gepind. Vanaf zijn privérekening heeft verweerder vervolgens geld overgemaakt aan X op diens zogeheten bajesrekening.

2.7 Nadat de detentie van X geëindigd was, heeft verweerder hem opgehaald bij de penitentiaire inrichting en hem afgezet waar X dat wenste.

2.8 Hierna is het meermalen gebeurd dat X verweerder opriep om hem te vervoeren. Verweerder werd aldus ook meegenomen naar afspraken van X met derden. X droeg somtijds een wapen bij zich, hetwelk hij in de auto van verweerder tenminste eenmaal aan verweerder heeft getoond.

2.9 Verweerder is er toe overgegaan om instructies en verzoeken van X te honoreren, bijvoorbeeld om diens kinderen te halen en te brengen naar een zwembad. Verweerder is op aandringen van X samen met X sport gaan bedrijven.

2.10 Verweerder heeft voor X en diens familieleden werkzaamheden als advocaat verricht, waarbij hij sommige werkzaamheden voor X om niet verrichtte en de werkzaamheden voor de familieleden op basis van een toevoeging.

2.11 Voor de behandeling van een nieuwe strafzaak heeft X een andere advocaat verzocht zijn belangen te behartigen. In verband met die zaak heeft verweerder een verhoor van X als aangever/getuige bijgewoond, daarbij optredend als advocaat van X.

2.12 Vanaf omstreeks augustus 2010 heeft verweerder meermalen gelden aan X betaald. Aanvankelijk geschiedde dit vrijwillig, bij wijze van lening aan X, later heeft verweerder betalingen verricht naar aanleiding van bedreigingen van X.

2.13 Verweerder heeft met een andere cliënt, hierna: Y, gesproken over zijn relatie met X. Verweerder heeft van gesprekken die hij heeft gevoerd met X en met Y geluidsopnamen gemaakt, zonder hen daarvan vooraf mededeling te doen.

2.14 Op 7 maart 2011 heeft verweerder contact opgenomen met de deken, waarbij verweerder liet weten dat hij ernstig werd bedreigd.

2.15 Verweerder is eigenaar van een onroerende zaak in Utrecht. Verweerder heeft deze verhuurd aan een derde, die aan het pand verbouwingen heeft verricht. Aangaande dit pand is op 16 september 2011 een artikel in een landelijk dagblad verschenen, waarin wordt vermeld dat in het pand een illegaal bordeel was aangetroffen.

3 VERZOEK

3.1 De deken verzoekt de raad:

a. primair om verweerder op de wijze als voorzien in artikel 60b Advocatenwet voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van de praktijk;

b. subsidiair het in artikel 60c Advocatenwet voorziene onderzoek naar de stand van de praktijk van verweerder te gelasten indien de raad van oordeel mocht zijn dat schrapping (naar aanleiding van de dekenklacht) dan wel schorsing van verweerder zonder nader onderzoek naar diens praktijk niet aan de orde is.

3.2 In de toelichting heeft de deken – zakelijk weergegeven – het volgende gesteld.

Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 46 Advocatenwet en met de gedragsregels. Hij heeft een zo ernstige inbreuk op de geldende voorschriften en de kernwaarden van de advocatuur in het algemeen gemaakt dat de conclusie is gerechtvaardigd dat verweerder er gedurende langere tijd blijk van heeft gegeven zijn praktijk niet behoorlijk te kunnen uitoefenen. Van doorslaggevend belang is dat verweerder niet het inzicht heeft gehad zich tot kantoorgenoten of de deken te wenden voor hulp toen X ongebruikelijke voorstellen deed c.q. eisen aan verweerder ging stellen. Verweerder heeft zijn advocatuurlijke integriteit welbewust teloor laten gaan.

4 VERWEER

4.1 Ter zitting heeft verweerder verweer gevoerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING VAN HET VERZOEK

5.1 Op grond van artikel 60b Advocatenwet kan de Raad van Discipline een advocaat die tijdelijk of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen, voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk schorsen dan wel voorzieningen met betrekking tot de praktijkuitoefening treffen.

Op grond van artikel 60c Advocatenwet kan de voorzitter van de raad op verzoek van de deken een onderzoek doen instellen naar de toestand waarin de praktijk van een advocaat zich bevindt indien aanwijzingen bestaan dat een situatie als bedoeld in artikel 60b zich voordoet.

5.2 De raad zal, nu de deken primair een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet heeft gedaan en subsidiair een verzoek ex artikel 60c Advocatenwet, eerst het primaire verzoek beoordelen.

5.3 Het onderhavige verzoek en de tegelijkertijd door de deken ingediende klacht ex artikel 46 Advocatenwet hebben betrekking op hetzelfde feitencomplex. Het betreft de feiten zoals de raad die hiervoor heeft vastgesteld.

Daarnaast is van belang dat partijen eensluidend hebben verklaard dat er tot dusverre nooit klachten over het functioneren van verweerder zijn geweest. Dit laatste is op de zitting van 7 mei 2012 aan de orde geweest.

5.4 Uit de aangehaalde feiten volgt dat verweerder in de periode van omstreeks augustus 2010 tot maart 2011 onder zodanige invloed van X is komen te staan dat hij – kort gezegd – zijn onafhankelijkheid als advocaat jegens X als zijn cliënt heeft prijsgegeven. De raad komt tot deze conclusie in de beslissing op de klacht die gelijktijdig met de onderhavige beslissing wordt gegeven.

5.5 Niet gesteld of gebleken is dat verweerder na omstreeks maart 2011 nog in enigerlei vorm een relatie met X heeft onderhouden. De contacten zijn door verweerder verbroken.

5.6 Het verzoek tot toepassing van artikel 60b Advocatenwet is door de deken op 21 februari 2012 ingediend. In dat verzoek worden, afgezien van de vermelding van de tussen de deken en verweerder gevoerde gesprekken, uit de periode na maart 2011 geen feiten en omstandigheden vermeld, die op de praktijkuitoefening door verweerder betrekking hebben. Ook in die periode is er kennelijk geen sprake geweest van klachten over het optreden van verweerder als advocaat.

5.7 De raad is gezien het voorgaande van oordeel dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat verweerder, ten tijde van de indiening van het onderhavige verzoek of daarna, tijdelijk of blijvend geen blijk gaf zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen. 

In het midden kan blijven of de gedragingen die leiden tot gegrondverklaring van de tevens ingediende klacht zijn te beschouwen als feiten waardoor verweerder niet in staat was zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen. Vaststaat immers dat na maart 2011 de invloed van X op de handel en wandel van verweerder is geëindigd. Verweerder heeft onbetwist aangevoerd dat hij sedert die tijd geen contact meer met X heeft gehad.

5.8 Gelet op het voorgaande zal het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet worden afgewezen.

5.9 Ten aanzien van het subsidiaire verzoek ex artikel 60c Advocatenwet oordeelt de raad als volgt.

5.10 Zoals hiervoor is vermeld, kan een verzoek ex artikel 60c Advocatenwet worden gedaan aan de voorzitter van de raad. Het onderhavige verzoek is aan de (voltallige) raad gedaan. Dit brengt mee dat het verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

5.11 Ten overvloede overweegt de raad dat niet valt in te zien dat er gronden bestaan om een onderzoek in te stellen naar de toestand waarin de praktijk van verweerder zich bevindt. Vooralsnog bestaat er, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, geen grond om een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet te honoreren.  

Voorts heeft de deken weliswaar vermoedens geuit ten aanzien van datgene wat zich in de praktijk, in het bijzonder de administratie, van verweerder zou kunnen voordoen, doch van concrete feiten die aanleiding zouden kunnen vormen tot het uitvoeren van een onderzoek als in dit artikel bedoeld, is niet gebleken. De gang van zaken met het gebruik van de pinpas van X heeft geen betrekking op de behandeling van derdengelden. De omstandigheid dat verweerder uit het pand in Utrecht de huur in contanten ontving, heeft geen betrekking op de praktijkuitoefening.

6 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- wijst het primaire verzoek ex artikel 60b Advocatenwet af;

- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het subsidiaire verzoek ex artikel

  60c Advocatenwet.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juli 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- verzoeker

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan op grond van artikel 60b, lid 4 Advocatenwet hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verzoeker

- verweerder

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl