ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2864 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.3906/12.40

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2864
Datum uitspraak: 16-04-2012
Datum publicatie: 18-06-2012
Zaaknummer(s): R.3906/12.40
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Onvoldoende medewerking verleend aan onderzoek deken en ingeschakelde derde(n). Niet nakomen bindend advies. Niet reageren op verzoeken aansprakelijkheidsverzekeraar. Oneigenlijk gebruik derdengeldenrekening. Bewuste benadeling schuldeisers cliënt. Klacht gegrond. Schorsing zes maanden waarvan drie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 7 februari 2012 met kenmerk K09 2011/2012 ew/ij, door de raad ontvangen op 7 februari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden een klacht tegen verweerder ingediend.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 maart 2012 in aanwezigheid van verzoeker en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Op 7 juni 2009 is op basis van een tussen onder anderen de Haagse Orde van Advocaten en (het kantoor van) verweerder gesloten overeenkomst aan mr. V. en de heer W. RA opdracht gegeven om onderzoek te doen naar en te rapporteren over onder meer:

- de kwaliteit van de praktijkvoering;

- de vraag of de belangen van cliënten zijn gewaarborgd;

- de wijze van declareren;

- de financiële organisatie en

- het gebruik van de derdengeldrekening

door het kantoor van verweerder.

2.2 De rapportage is op 15 januari 2010 afgerond. De in relatie tot de klacht relevante passages luiden als volgt:

”Hoewel [verweerder; red.] bij herhaling liet [..] weten bereid te zijn aan het onderzoek mee te werken en alle gevraagde gegevens te zullen verstrekken, hebben ondergetekenden moeten vaststellen dat deze verstrekking zeer moeizaam is verlopen.”

“De gegevens verstrekt door [verweerder; red.] moeten minimaal worden genoemd (…). Wij hebben dan ook moeten vaststellen dat wij met name van de financiële basis van de praktijk van [verweerder; red.] en de daarbij behorende financiële administratie geen volledig en congruent beeld hebben kunnen krijgen.”

“Uit dit overzicht blijkt dat met name [verweerder; red.] in gebreke is gebleven met het verstrekken van voldoende en inzichtelijke cijfers zowel met betrekking tot zijn praktijkvoering als met betrekking tot zijn privé-situatie.”

“Van [verweerder; red.] zijn geen betrouwbare gegevens bekend. (…) We hebben geen inzicht kunnen krijgen in de praktijkkosten van [verweerder; red.], omdat deze gegevens door hem niet aan ons zijn verstrekt ondanks uitdrukkelijke en herhaalde verzoeken daartoe en ondanks zijn toezeggingen hiervoor wel te zullen zorgen.”

“Al eerder kwam in dit rapport er sprake dat [verweerder; red.] in gebreke is gebleven met het verstrekken van voldoende en adequate financiële gegevens aan ondergetekenden. Wij hebben dan ook geen inzicht kunnen krijgen in zijn financiële positie, in het bijzonder de financiële positie van zijn praktijk. In zijn opgave 2008 controle Centrale Verordeningen stelt [verweerder; red.] in bijlage 1 (model eigen verklaring) dat “uit zijn administratie te allen tijde de rechten en verplichtingen van de advocatenpraktijk kunnen worden vastgesteld en dat binnen een redelijke termijn na afloop van ieder boekjaar de balans en de staat van baten en lasten op schrift wordt gesteld”.

”Ondergetekenden hebben moeten vaststellen dat deze verklaring in ieder geval haaks staat op de feiten zoals die door ons zijn aangetroffen. Die feiten houden kort gezegd in, dat de praktijkadministratie geenszins op orde is en dat over de afgelopen boekjaren geen jaarrekeningen zijn opgemaakt

Op grond van een en ander moet worden geconcludeerd dat [verweerder; red.] niet kan voldoen aan hetgeen is bepaald in artikel 2 (administratie) van de Verordening op de Administratie en de Financiële Integriteit.”

“Uit de bij dit rapport overgelegde brief van Nationale Nederlanden van 3 september 2009 (bijlage 9) blijkt dat [verweerder; red.] in gebreke is gebleven met het verstrekken van financiële gegevens aan Nationale Nederlanden. (…) Wij hebben niet kunnen vaststellen of [verweerder; red.] de gevraagde gegevens nadien aan zijn assuradeur heeft verstrekt en of de dekking inmiddels weer is teruggebracht tot 100%. Zou dat niet zijn gebeurd, dan moet worden vastgesteld dat [verweerder; red.] ook met betrekking tot zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering in strijd handelt met artikel 3 van de meergenoemde verordening. Nader onderzoek op dit punt achten wij in ieder geval geboden.”

“Een van de bezwaren die aanleiding hebben gegeven tot dit onderzoek had betrekking op het gebruik van de derdengeldrekening van de kostenmaatschap. Gebleken was dat met goedvinden en medeweten van [verweerder; red.] door een van zijn cliënten een bepaalde som geld op de derdengeldrekening was gestort teneinde te voorkomen dat hierop derdenbeslag zou worden gelegd. Dit onjuiste gebruik van de derdengeldrekening wordt ook vermeld in het (…) gespreksverslag van 8 april 2009. Naar aanleiding van die laatste bespreking is het geld teruggestort naar de rekening van de betrokken cliënte. (…)

Een verder onderzoek naar de derdengeldrekening van de kostenmaatschap heeft geen bijzonderheden opgeleverd anders dan onze vraag hoe het mogelijk is dat min of meer permanent op deze rekening een bedrag staat van € 10.000,-. Evenmin ontvingen wij een saldospecificatie met betrekking tot dit bedrag. Wij zijn van mening dat beide vragen nog steeds dienen te worden beantwoord.”

“Ons is gebleken dat de in het kantoor aanwezige bibliotheek zwaar verouderd is terwijl over de afgelopen boekjaren niet of nauwelijks geld is besteed aan literatuur en/of jurisprudentie. (…) De voornemens van [verweerder; red.] op dit punt zijn vaag en onduidelijk gebleven.”

“Op het kantoor is geen sprake van een duidelijk structuur op het gebied van behandeling van klachten. Het kantoor is in ieder geval niet aangesloten bij de Klacht- en Geschillencommissie. (…)

[Verweerder; red.] liet weten dat hij niet betrokken is bij enig klachtdossier in tuchtrechtelijke zin. Civielrechtelijk is er wel sprake van een klacht die is doorgeleid naar Nationale Nederlanden. In dat kader hebben wij moeten vaststellen dat [verweerder; red.] in gebreke is gebleven de correspondentie hierover met Nationale Nederlanden te beantwoorden. Ondanks herhaalde verzoeken van ons om dit punt in orde te maken, is hij hiermee in gebreke gebleven. (…) Nader onderzoek naar dit onderdeel zal ook noodzakelijk zijn. Wij stellen vast dat [verweerder; red.] door te handelen zoals blijkt uit hetgeen in beide brieven staat vermeld, in ieder geval inbreuk maakt op de betamelijkheidsnorm van artikel 46 Aw.”

“Hieraan kan verder worden toegevoegd dat het kantoor tot voor kort voorschotten in rekening bracht zonder daarover BTW in rekening te brengen. Ondergetekenden hebben erop gewezen dat dit onjuist is en dat op een voorschotbetaling slechts aanspraak kan en mag worden gemaakt op basis van een voorschotdeclaratie met BTW. Door [verweerder; red.] [is] toegezegd daarvoor in de toekomst te zullen zorgdragen.”

“Gelet op de in dit rapport geformuleerde bezwaren kan niet worden gezegd dat de belangen van de cliënten van het kantoor optimaal worden bediend. Het zou echter te ver gaan om te zeggen dat die belangen niet zouden zijn gewaarborgd. Indien dit onderdeel van een cijfer zou moeten worden voorzien, komen ondergetekenden evenwel niet verder dan een mager zesje.”

“Samenvatting

- [verweerder; red.] verzuimde tijdig in overleg te treden met de Raad van Toezicht over de situatie die was ontstaan door schrapping van het tableau van mr. E.

- De administratie van zijn praktijk is niet op orde. Ondanks herhaalde verzoeken is [verweerder; red.] niet in staat gebleken ons ervan te overtuigen dat hij wat dit betreft “in control” is.

- Het is zeer de vraag of [verweerder; red.] op dit moment beschikt over de voorgeschreven beroepsaansprakelijkheidsverzekering;

- [verweerder; red.] is in gebreke gebleven met het verstrekken van een specificatie van het saldo op de derdengeldrekening;

- Op verschillende voorschotfacturen is ten onrechte geen omzetbelasting berekend.

- Gelet op de verouderde aanwezige vakliteratuur moet worden getwijfeld aan de deskundigheid van [verweerder; red.].

- [verweerder; red.] laat na afdoende te reageren op vragen van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar in verband met een tegen hem ingediende claim.

- Ten slotte hebben ondergetekende moeten vaststellen dat [verweerder; red.] volstrekt onvoldoende heeft meegewerkt aan het gehouden onderzoek.”

“Aanbevelingen

In een zogenaamd normoverdragend gesprek zou de Raad van Toezicht [verweerder; red.] in overweging moeten geven zijn praktijk neer te leggen met inachtneming van een termijn van een jaar.

Diens eigenzinnige houding tijdens het onderzoek en zijn weigering de gevraagde gegevens te verstrekken, hebben bij ondergetekenden de vraag doen rijzen of het in zijn praktijk er veel beter aan zal toegaan. In ieder geval dient [verweerder; red.] te worden voorgehouden dat hij alsnog zorgdraagt voor: jaarcijfers 2007 en 2008, de voorgeschreven beroepsaansprakelijkheidsverzekering, het beantwoorden van de brieven van Nationale Nederlanden en het beantwoorden van de vragen met betrekking tot de derdengeldrekening.”

2.3 De Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden heeft mr. B. verzocht om als “stil curator” (het kantoor van) verweerder te begeleiden bij het doorvoeren van de in de rapportage van 15 januari 2010 aan de orde gekomen noodzakelijke veranderingen en verbeteringen.

2.4 Op 3 mei 2011 heeft mr. B. aan de Deken tussentijds verslag gedaan van zijn bevindingen en geconcludeerd:

”-  het is buitengewoon moeilijk deze confrères tot medewerking te  bewegen,  zij zien kennelijk de ernst van de situatie niet in;

- er lijkt enige verbetering te bespeuren in de administratieve organisatie van het kantoor, met name doordat de heren een andere administrateur in de arm hebben genomen (…);

- de (overige) nog te verrichte werkzaamheden betreffen, naast het reeds gememoreerde dossieronderzoek, tevens nadere onderzoek naar de financiële positie van de beide maten, omdat de tot dusverre verstrekte gegevens onvolledig zijn en de laatstelijk door [verweerder; red.] verstrekte gegevens bovendien de nodige vragen oproepen; daarnaast zal moeten worden nagegaan of de bibliotheek inmiddels aan de daaraan te stellen eisen voldoet.”

2.5 Op 3 oktober 2011 heeft mr. B. aan de Deken zijn eindverslag doen toekomen waarin hij, voorzover relevant in het kader van de beoordeling van de klacht, het volgende stelt:

“Bij brief van 23 juni 2011 (…) heb ik [verweerder; red.] verzocht om toezending van een aantal nog ontbrekende gegevens.

Mijn brief heeft geleid tot enige correspondentie (…) maar niet of slechts zeer ten dele tot aanlevering van de gevraagde informatie; ik heb daarin aanleiding gezien bij brief van 14 juli 2011 (…) nog eens precies aan te geven welke informatie nog benodigd was. Ook daarna is die uitgebleven (…).

Met [het onderzoek van de praktijk van verweerder; red.] ben ik niet ver gekomen, wegens de geringe toegankelijkheid van de door mij doorgenomen dossiers. (…)

Gelet op het bovenstaande vergde het doornemen van de dossiers een zodanig onevenredig tijdsbeslag, dat slecht een beperkte indruk kan worden verkregen van de kwaliteit van de praktijkuitoefening door [verweerder; red.]. (…)

Bij brief van 19 april 2011 met bijlagen heb ik u bericht dat de van beide heren verkregen medewerking sedert de aanvang van mijn werkzaamheden zodanig ontijdig respectievelijk inadequaat is geweest dat daaruit de (voorlopige) conclusie diende te worden getrokken dat beide heren er nog steeds geen blijk van geven “in control” te zijn voor wat betreft de praktijkvoering (…)

Gelet niet alleen op de traagheid waarmee telkens wordt gereageerd, maar ook op de inhoud van die reacties en voorts gelet op de gedane bevindingen met betrekking tot het dossierbeheer is mijn conclusie dat noch [verweerder; red.] noch mr. B. er op dit moment blijk van geven hun praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen.”

2.6 Bij brief met bijlagen van 7 februari 2012 heeft klager zich bij de raad ambtshalve beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a. op geen enkele wijze zijn medewerking aan het kantooronderzoek en de daarop volgende stille curatele heeft verleend;

b. zich onbetamelijk heeft opgesteld door zijn verplichtingen als patroon en de te voren overeengekomen, bindende afspraken niet na te komen;

c. niet heeft geen gehandeld zoals een goed advocaat betaamt en daarmee artikel 46 Advocatenwet, gedragsregels 1, 4, 8, 23, 24, 25, 33 en 37 en de Verordening op de administratie en financiële integriteit heeft overtreden.

4 VERWEER

4.1 Verweerder concludeert allereerst tot niet ontvankelijkheid van klager omdat de klacht rauwelijks want zonder voorafgaand minnelijk overleg, is ingediend.

4.2 Ook inhoudelijk heeft verweerder op de klacht gereageerd. Hij bestrijdt gemotiveerd en gedocumenteerd alle door de deken aan zijn adres gemaakte verwijten.

5 BEOORDELING

5.1 De raad passeert het ontvankelijkheidsverweer. Het traject dat aan de indiening van de klacht vooraf is gegaan, heeft geruime tijd geduurd waarbij door of namens de Orde van Advocaten, de deken en de Raad van Toezicht ook steeds contact is geweest met verweerder, althans pogingen daartoe zijn ondernomen. Van het rauwelijks indienen van een klacht is dan ook geen sprake.

5.2 Vooropgesteld wordt dat het onderzoek naar de praktijk van verweerder op goede gronden is ingesteld; er bestonden concrete aanwijzingen voor normschendingen en die zijn ook bevestigd (en neergelegd in de rapportage).

5.3 De stellingen van klager worden in zekere zin ondersteund door de bevindingen zoals opgenomen in de (onderzoeks)rapportages.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.4 Uit de onderzoeksrapportage van 15 januari 2010 blijkt – hoewel dat op zichzelf genomen meer en concreter gedocumenteerd had kunnen worden - genoegzaam dat verweerder volstrekt onvoldoende medewerking aan het onderzoek heeft verleend terwijl hij daartoe wel verplicht was. Hij heeft herhaaldelijk aan hem gestelde vragen en aan hem gerichte verzoeken onbeantwoord gelaten. Datzelfde verwijt wordt hem terecht gemaakt ten aanzien van zijn medewerking aan de werkzaamheden van mr. B. Eerst bij zijn verweerschrift zijn door hem de ten tijde van het onderzoek al bij hem opgevraagde bescheiden gevoegd terwijl hij geen verklaring geeft waarom dat al niet veel eerder is gebeurd. Duidelijk moet zijn geweest dat sprake was van een bijzondere, in de ogen van de Orde, ernstige situatie. Dat heeft verweerder ook onderkend door met de Orde contractuele afspraken te maken. Van een advocaat mag in een dergelijke situatie zonder meer verlangd worden dat hij zich ten uiterste inspant om die situatie ten goede te keren. Daarin is verweerder tekort geschoten. De raad acht dit klachtonderdeel dan ook gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.5 Verweerder heeft in een langdurig bemiddelingstraject ingestemd met een bindend adviesprocedure door een externe accountant om te komen tot een financiële afwikkeling van het geschil met een voormalig aan zijn kantoor verbonden stagiaire. De bindend adviseur heeft vastgesteld dat de maatschap van verweerder een totaalbedrag van € 40.519,20 aan de stagiaire in kwestie diende te betalen. Verweerder heeft zijn deel tot op heden niet voldaan. De klacht is ook in zoverre dus gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.6 Ook dit klachtonderdeel acht de raad gegrond.

5.7 Het feit dat verweerder stelselmatig niet heeft gereageerd op vragen en verzoeken van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar met betrekking tot een lopende claim tegen hem en zich vervolgens ook niets gelegen liet liggen aan opmerkingen en aanbevelingen van de onderzoekers in dat verband, is in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Het niet kunnen of willen tonen van jaarstukken is in strijd met de Verordening. Dat hij dat vervolgens ruim twee jaar later – namelijk bij zijn verweerschrift - alsnog en voor het eerst doet, kan hem niet baten.

5.8 De gang van zaken rondom de derdengeldrekening is eveneens tuchtrechtelijk verwijtbaar. De advocaat komt weliswaar een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt maar de belangen van de wederpartij mogen daarbij niet nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan. Dat heeft verweerder wel gedaan. Door gelden te doen parkeren op de derdengeldrekening teneinde derdenbeslag bij een cliënt te voorkomen, is oneigenlijk gebruik gemaakt van de derdengeldrekening. Met deze handelwijze is sprake van bewuste benadeling van de schuldeiser(s) van de cliënte. Als bestuurder van de stichting derdengelden draagt verweerder hiervoor de volle verantwoordelijkheid.

5.9 Klager heeft voorts gesteld dat verweerder in strijd heeft gehandeld met een aantal gedragsregels en de verordening op de administratie en financiële integriteit, zonder deze stellingen nader uit te werken en te specificeren. Daardoor is voor verweerder onvoldoende duidelijk waar hij zich tegen dient te verweren. De raad gaat aan deze stellingen daarom voorbij.

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de

hierna te melden maatregel passend en geboden. Daarbij heeft de raad mede in aanmerking genomen het tuchtrechtelijk verleden van verweerder alsmede zijn lakse houding ten aanzien van de (ernst van de) aan zijn adres gemaakte terechte verwijten.

7 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van zes maanden;

- bepaalt dat daarvan drie maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich binnen de hierna vermelde proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt  aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat 14 dagen na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van alle eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

- stelt de proeftijd vast op een periode van twee jaar.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mrs. W.P. Brussaard, L.P.M. Eenens, P.C.M. van Schijndel en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 17 april 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl

a