ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2446 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3856/11.258

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2446
Datum uitspraak: 19-01-2012
Datum publicatie: 09-02-2012
Zaaknummer(s): R. 3856/11.258
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet is gebleken dat de advocaat kennelijk onjuist is opgetreden en heeft geadviseerd, als gevolg waarvan de belangen van klaagster zijn geschaad of hadden kunnen worden geschaad. Evenmin is gebleken dat de advocat klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan dan wel niet heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem als zorgvuldig handelend advocaat mocht worden verwacht.   Uit de stukken volgt niet dat klaagster de advocaat er op heeft gewezen dat de Algemene Voorwaarden bij zijn opdrachtbevestiging ontbraken. Klaagster heeft haar klacht niet nader onderbouwd. De juistheid daarvan – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van deze stellingen door verweerder – kan dan ook niet worden vastgesteld.   Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat sprake is van excessief declareren.   De advocaat heeft de ontvangen ontbindingsvergoeding onder zich gehouden, omdat nog een groot bedrag aan declaraties van klager openstond. Nu de advocaat het bedrag vervolgens na overleg van partijen bij de deken op de dekenrekening heeft gestort in afwachting van de begrotingsprocedure is van klachtwaardig handelen geen sprake. Van verduistering van gelden is evenmin sprake

Verloop van de procedure

1 Bij brief van 7 juli 2011 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de wet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het dossier is op 22 december 2011 bij de Raad van Discipline binnengekomen.

Inhoud van de klacht

2 Klaagster verwijt verweerder dat hij:

a. bij de behandeling van de zaak van klaagster onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, steken heeft laten vallen op 11 januari 2011 en tijdens de behandeling ter zitting op 13 mei 2011 en onvoldoende acht heeft geslagen op de persoonlijke omstandigheden van klaagster;

b. de algemene voorwaarden van het kantoor nooit aan klaagster heeft toegezonden, ook niet nadat klaagster daarom had gevraagd;

c. excessief heeft gedeclareerd althans werkzaamheden aan klaagster in rekening heeft gebracht die niet zijn afgesproken (waaronder het eerste gesprek), onnodig zijn en niet in verhouding staan tot het bereikte resultaat en dat hij betalingsafspraken niet is nagekomen;

d. de ontbindingsvergoeding van de werkgever van klaagster heeft ontvangen op zijn derdengeldrekening en deze weigert aan klaagster over te maken, waardoor sprake is van het verduisteren van gelden;

e. ten onrechte aan klaagster heeft meegedeeld dat er geen hoger beroep ingesteld kon worden tegen de ontbindingsbeschikking.

De feiten

3 Uit de stukken blijkt het volgende:

- Klaagster heeft verweerder in december 2010 verzocht haar bij te staan in een arbeidsrechtelijk geschil met haar voormalige werkgever.

- Bij brief van 17 december 2010 heeft verweerder de aanvaarding van de door klaagster verstrekte opdracht bevestigd alsmede het door verweerder te hanteren uurtarief ad € 195,00 (exclusief 19% BTW en 6% kantoorkosten). In deze brief heeft verweerder klaagster voorts geschreven:

“Volledigheidshalve treft u bijgaand de door ons gehanteerde Algemene Voorwaarden aan welke van toepassing zijn op de onderhavige rechtsverhouding.”

- Bij e-mailbericht van 21 december 2011 heeft klaagster aangegeven in te stemmen met hetgeen in de opdrachtbevestiging van 17 december 2011 door verweerder is gesteld.

- Bij e-mailbericht van 8 januari 2011 heeft klaagster een medewerkster van het kantoor van verweerder gevraagd of zij de eerste declaratie ad

€ 810,14 in twee gedeeltes mocht voldoen.

- Bij e-mailbericht van 10 januari 2011 heeft verweerder klaagster gevraagd te zorgen voor een doktersverklaring in het kader van het afzeggen van een bespreking bij de wederpartij op 11 januari 2011.

- Bij e-mailberichten van 30 maart, 11 april en 7 juni 2011 heeft een medewerkster van verweerder klaagster gewezen op het onbetaald blijven van declaraties en meegedeeld dat met een betalingsregeling van € 250,00 niet wordt ingestemd.

- Bij e-mailberichten van 2 februari, 30 maart, 31 maart, 11 april en 7 juni 2011 heeft klaagster aan een medewerkster van verweerder bevestigd dat zij alle openstaande declaraties op enig moment zou voldoen.

- Bij e-mailbericht van 15 maart 2011 heeft verweerder klaagster geadviseerd met betrekking tot de hoogte van de ontbindingsvergoeding en daarbij aangegeven dat in de onderhandelingen een mogelijk hogere vergoeding zal worden behaald dan bij de kantonrechter.

- Bij e-mailbericht van 31 maart 2011 heeft verweerder klaagster in overweging gegeven het schikkingsvoorstel van de werkgever ad € 22.000,00 bruto te accepteren.

- De Rechtbank Utrecht, sector handel en kanton, locatie Utrecht heeft op 1 juni 2011 de arbeidsovereenkomst van klaagster met haar werkgever ontbonden met toekenning van een ontbindingsvergoeding ad € 6.845,02.

- Deze vergoeding is overgemaakt op de derdengeldrekening van verweerder.

- Bij brief van 16 juni 2011 heeft klaagster een klacht ingediend bij de Rechtbank Utrecht over het verloop van de behandeling ter zitting. Deze klacht is ongegrond verklaard.

- Klaagster heeft voorts een bezwaar ingediend bij de Rechtbank Utrecht tegen de ontbindingsbeschikking. De rechtbank heeft dit bezwaar als een hoger beroep aangemerkt en doorgestuurd naar het Gerechtshof.

- Verweerder heeft na overleg van partijen bij de deken een bedrag van € 3.970,00 overgemaakt naar de rekening van de Stichting Beheer Gelden Dekenrekening en heeft zijn declaraties ter begroting voorgelegd aan de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Beoordeling van de klacht

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd zijn indien en voor zover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

4.2 In het onderhavige geval is noch uit de stukken noch anderszins gebleken dat verweerder kennelijk onjuist is opgetreden en heeft geadviseerd, als gevolg waarvan de belangen van klaagster zijn geschaad of hadden kunnen worden geschaad. Evenmin is gebleken dat verweerder klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan dan wel niet heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem als zorgvuldig handelend advocaat mocht worden verwacht. Uit de stukken volgt dat de werkgever van klaagster een gesprek met klaagster heeft geëist over een Plan van Aanpak op 11 januari 2011. Verweerder was op die datum verhinderd en heeft aan de werkgever van klaagster bericht  dat klaagster niet in staat was op de geplande bijeenkomst te verschijnen. Toen de werkgever van klaagster aangaf de bespreking doorgang te laten vinden, tenzij een doktersverklaring van klaagster zou worden overgelegd heeft verweerder klaagster geadviseerd een doktersverklaring te overleggen. Niet kan worden vastgesteld dat klaagster dit advies heeft opgevolgd. Nu verweerder klaagster op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij verhinderd was voor de bespreking en klaagster geadviseerd heeft een doktersverklaring te overleggen, valt niet in te zien welke gedraging tuchtrechtelijk zou kunnen worden verweten. Met betrekking tot klaagsters verwijten ten aanzien van het optreden van verweerder ter zitting op 13 mei 2011 kan uit de stukken niet worden opgemaakt dat verweerder de zaak niet naar behoren zou hebben behandeld. Voorts kan niet worden vastgesteld dat verweerder voor zover nodig geen rekening zou hebben gehouden met de persoonlijke omstandigheden van klaagster.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.3 In de opdrachtbevestiging van 17 december 2010 wordt verwezen naar de algemene voorwaarden als bijlage bij de betreffende brief. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij op verzoek van klaagster nog een tweede keer zijn opdrachtbevestiging aan klaagster heeft gestuurd en dat klaagster bij e-mail van 21 december 2010 heeft bevestigd daarmee akkoord te gaan. Uit de stukken volgt niet dat klaagster verweerder er op heeft gewezen dat de Algemene Voorwaarden bij zijn opdrachtbevestiging ontbraken. Klaagster heeft haar klacht niet nader onderbouwd. Daarom kan de juistheid daarvan – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van deze stellingen door verweerder – niet worden vastgesteld.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.4 Op basis van de stukken kan worden vastgesteld dat verweerder klaagster ruim een half jaar heeft bijgestaan. Uit de stukken kan niet worden opgemaakt dat was afgesproken dat de eerste bespreking tussen klaagster en verweerster gratis was. Evenmin kan worden vastgesteld dat een betalingsregeling van € 250.00 per maand is overeengekomen. Verweerder heeft op verzoek van klaagster een kort geding procedure aanhangig gemaakt en haar bijgestaan in de ontbindingsprocedure. Klaagster is niet tevreden met de door de kantonrechter vastgestelde hoogte van de ontbindingsvergoeding. Verweerder heeft klaagster echter meerdere malen gewaarschuwd voor haar hoge verwachtingen en haar zelfs geadviseerd in te stemmen met een voorstel van de werkgever in het minnelijk traject, hetgeen klaagster heeft geweigerd. Daarbij komt dat op verweerder een inspanningsverplichting rust en geen resultaatsverplichting. De door klaagster gestelde verwijten kunnen derhalve niet worden vastgesteld. De tuchtrechter is niet bevoegd declaratiegeschillen te beslechten, tenzij sprake is van excessief declareren. Dat sprake is van excessief declareren kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.5 Het is niet ongebruikelijk dat een ontbindingsvergoeding wordt betaald op de derdengeldrekening van een advocaat. De advocaat is gehouden het bedrag vervolgens aan de cliënt door te betalen, tenzij hierover uitdrukkelijk andere afspraken zijn gemaakt. Verweerder heeft in beginsel het bedrag onder zich gehouden, omdat nog een groot bedrag aan declaraties openstond. Nu verweerder het bedrag vervolgens na overleg van partijen bij de deken op de dekenrekening gestort in afwachting van de begrotingsprocedure is van klachtwaardig handelen geen sprake. Van verduistering van gelden is evenmin sprake.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

4.6 Op basis van artikel 7:685 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek staat er geen hoger beroep open tegen een ontbindingsbeschikking. Alleen als er bij de behandeling van de zaak fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden en niet kan worden gesproken van een eerlijke of onpartijdige behandeling van de zaak is hoger beroep mogelijk. Gesteld noch gebleken is dat aan die voorwaarden is voldaan, zodat niet worden vastgesteld dat verweerder klaagster op dit punt onjuist heeft geïnformeerd.

4.7 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met e als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

Beslissende

Wijst de klachtonderdelen a tot en met e als kennelijk ongegrond af.

Aldus gedaan door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage op 19 januari 2012.

Voorzitter   

Van deze beslissing kan binnen 14 dagen na verzending van het afschrift verzet worden ingesteld.

De eerste dag van deze termijn van 14 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de veertiende dag dient Uw verzetschrift in het bezit te zijn van de griffier van de Raad van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van het verzetschrift maar om tijdige ontvangst door de griffie van de Raad. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort