ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2445 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3657/11.59

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2445
Datum uitspraak: 09-01-2012
Datum publicatie: 09-02-2012
Zaaknummer(s): R. 3657/11.59
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: De opvolgend advocaat heeft niet gehandeld in overeenstemming met de welwillendheid en het vertrouwen dat advocaten onderling in elkaar moeten kunnen stellen, door de voormalig advocaat van client in het ongewisse te laten over de afwikkeling van de zaak. Dit, terwijl de opvolgend advocaat op de hoogte was van het feit dat uit de ontvangen schadevergoeding nog zou moeten worden afgerekend met de voormalig advocaat.   De Raad verklaart klachtonderdeel c niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen a en b gegrond en legt terzake aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 15 juli 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Dordrecht.

Het dossier is door de Raad ontvangen op 10 maart 2011.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 7 november 2011. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen. Verweerder werd bijgestaan door mr. s, advocaat te Den Haag.

FEITEN

2.1 Klager heeft gedurende een aantal jaren de belangen behartigd van de heer A. in verband met de schade die hij heeft geleden als gevolg van een hem op 22 april 1999 overkomen aanrijding.

2.2 Voor de werkzaamheden van klager is een toevoeging afgegeven door de Raad voor Rechtsbijstand.

2.3 Na enkele betalingen door de buitenlandse aansprakelijkheidsverzekeraar van de wederpartij van de heer A. zijn de onderhandelingen vastgelopen en is besloten de wederpartij in rechte te betrekken.

2.4 Op 14 augustus 2006 is een dagvaardingsexploit uitgebracht en op 13 september 2006 is de zaak op verzoek van de heer A. ingeschreven op de rol.

2.5 De verzekeraar heeft geantwoord en gedupliceerd.

2.6 Bij de dupliek bevonden zich opnamen van de heer A. met een verborgen camera. Op basis van die opnamen heeft klager de heer A. voorgehouden dat deze van invloed zouden kunnen zijn op de uitkomst van de procedure.

2.7 De heer A. heeft zich vervolgens tot verweerder gewend.

2.8 Verweerder heeft de procedure medio 2008 voortgezet op betalende basis.

2.9 Bij brief van 31 juli 2008 heeft klager de zaak aan verweerder overgedragen en verweerder tevens een kopie van zijn brief aan de heer A. van dezelfde datum gezonden waarin hij deze voorhoudt dat hij nog een bedrag van

 € 9.300,-- aan hem verschuldigd is wanneer de procedure eindigt met een toekenning van schadevergoeding, waardoor in het kader van de resultaatsbeoordeling de toevoeging zal worden ingetrokken en er alsdan nog een bedrag van € 11.841,06 door de cliënt van verweerder aan klager verschuldigd is.

2.10 Op 22 april 2009 heeft verweerder tevergeefs getracht klager telefonisch te bereiken.

2.11 Vervolgens heeft klager op respectievelijk 29 april 2009 en in mei 2009 geprobeerd verweerder te bellen, maar ook dat is niet gelukt.

2.12 Op 14 mei 2009 heeft de verzekeraar een vaststellingsovereenkomst getekend, die voorzag in een schikkingsbedrag van € 64.634,45 en een slotbetaling van € 50.000,00, inclusief alle buitengerechtelijke kosten, en deze aan verweerder gezonden.

2.13 Bij brief van 26 mei 2009 heeft verweerder zijn cliënt als volgt geschreven:

 “Na heel veel discussie over en weer is de verzekeringsmaatschappij bereid om de zaak definitief af te wikkelen tegen een slotbetaling van € 50.000,--. Daar moeten dan nog wel advocaatkosten van mr. (red: klager) (ruim  € 21.000,--) en mijzelf (ruim € 2.000,---) vanaf, zodat uw nog te ontvangen vergoeding zou uitkomen op ongeveer € 27.000,-- (netto). Een vaststellingsovereenkomst (incl. belastinggarantie) gaat in tweevoud hierbij.

Ondanks het feit dat ik op een hoger bedrag had gehoopt is mijn advies positief. Het is namelijk op dit moment niet mogelijk om op een hoger bedrag uit te komen.

Zoals ik u al eerder aangaf ben ik bevreesd voor de situatie dat bij het voortzetten van de procedure de kans op verlies bijzonder groot is. En dat risico zou ik – als ik u was – niet willen lopen.

Ik verzoek u dan ook bijgaande documenten te tekenen en aan mij terug te sturen. Een portvrije enveloppe gaat gemakshalve hierbij.

Mocht u nog met mij telefonisch willen overleggen dan kunt u mij uiteraard altijd bellen.”

2.14 De cliënt van verweerder heeft per post de ondertekende overeenkomst aan verweerder geretourneerd.

2.15 De verzekeraar heeft vervolgens de slotuitkering van € 50.000,00 op de derdenrekening van verweerder overgemaakt.

2.16 Verweerder heeft in overleg met de cliënt zijn slotdeclaratie in mindering gebracht en het restant aan de cliënt doorbetaald.

2.17 De Raad voor Rechtsbijstand heeft de toevoeging ingetrokken en klager heeft het reeds aan hem uitbetaalde bedrag moeten terugbetalen aan de Raad voor Rechtsbijstand.

2.18 De voormalige cliënt van klager heeft de openstaande declaraties niet aan verweerder betaald en is daartoe inmiddels veroordeeld door de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2009 tot een bedrag van € 21.033,81, te vermeerderen met rente en kosten.

KLACHT

3. Klager verwijt verweerder dat hij

a. Niet-confraterneel en klachtwaardig heeft gehandeld door bij het onderhandelen en het sluiten van een vaststellingsovereenkomst niet aan klager te vragen naar de kosten en de mogelijke bereidheid van klager om deze te matigen;

b. de vaststellingsovereenkomst niet aan klager heeft doen toekomen;

c. met zijn handelwijze tevens te kort is geschoten in de belangenbehartiging van zijn eigen cliënt.

VERWEER

4. Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd:

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 Verweerder heeft gesteld dat dit klachtonderdeel feitelijke grondslag mist. Feitelijk onjuist is de stelling dat klager verweerder heeft bericht dat de heer A. hem nog een en ander zou moeten betalen. Klager heeft verweerder slechts een kopie van de door hem aan de heer A. gezonden brief toegezonden waarin dat is vermeld. De aan verweerder gerichte brief bevat geen verzoek om een reactie of wat dan ook. Verweerder heeft dan ook niet gereageerd, net zo min als klager heeft gerappelleerd. Ook het verwijt dat verweerder zou hebben nagelaten de openstaande declaraties van klager in schikkingsonderhandelingen met de wederpartij te betrekken mist feitelijke grondslag, omdat verweerder die declaraties wel degelijk daarin heeft betrokken zoals blijkt uit een overgelegd e-mailbericht van 15 juli 2009 van de heer A. Verweerder heeft gesteld dat hij in deze kwestie de schikkingsonderhandelingen heeft gevoerd waarin de kosten van de door klager verleende rechtshulp als onderdeel van de schade uitdrukkelijk zijn betrokken. Omdat het verloop daarvan moeizaam verliep, heeft verweerder in overleg met de schaderegelaar nog een poging gedaan klager te bereiken voor overleg tot matiging van deze declaraties. Dat contact is niet tot stand gekomen. Op enig moment heeft cliënt verweerder medegedeeld dat hij deze zaak tegen betaling van een slotuitkering van € 50.000,-- wilde afdoen en dat hij het verder zelf met klager zou regelen. Uit de vaststellingsovereenkomst volgt dat de kosten van rechtshulp in de slotuitkering zijn begrepen en verweerder heeft zijn cliënt daarop ten overvloede nog eens uitdrukkelijk schriftelijk gewezen bij brief van 26 mei 2009. Verweerder is van mening dat het primair aan klager zelf was om maatregelen te nemen ten einde betaling van zijn declaratie veilig te stellen. Daartoe stonden klager diverse middelen ter beschikking. Zo had klager zich bij het overnemen van de zaak op zijn retentierecht kunnen beroepen, waarna overdracht had kunnen plaatsvinden op de door de deken te stellen voorwaarden, zoals het deponeren van het gedeclareerde bedrag bij de deken totdat het geschil zou zijn beslecht dan wel cessie van een vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten kunnen bedingen. Verweerder heeft tenslotte gesteld dat activiteiten van de opvolgend advocaat gericht op de bescherming van het financiële belang van de eerste advocaat door de cliënt waarschijnlijk met recht kan worden aangeduid als “onder een hoedje spelen”. Niet uit te sluiten valt dat als verweerder zou hebben gehandeld zoals klager wenste hij zelf tuchtrechtelijk over de schreef zou zijn gegaan richting zijn cliënt.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2 Verweerder betwist dat van een botte weigering van toezending van de vaststellingsovereenkomst sprake zou zijn geweest. Verweerder heeft gemotiveerd kenbaar gemaakt dat en waarom hij niet kon voldoen aan het verzoek van klager en hem naar de heer A. heeft verwezen voor verdere informatie. Verweerder diende de geheimhoudingsplicht in acht te nemen omdat de heer A. op dat moment geen cliënt meer was van klager.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.3 Door de kwestie omtrent de openstaande declaraties van klager niet in de schadeafwikkeling met de wederpartij te betrekken kwam betaling hiervan rechtstreeks voor rekening van de heer A. Verweerder heeft gesteld dat klager geen belanghebbende is maar de heer A.. De heer A. heeft hier echter niet over geklaagd. Daarbij komt dat het feitelijk onjuist is dat verweerder de openstaande declaraties van klager niet in de schadeafwikkeling met de wederpartij heeft betrokken.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b

5.1 Klager heeft bij overdracht van de zaak zijn belangen bij de afwikkeling van de zaak kenbaar gemaakt aan verweerder door hem een kopie toe te zenden van zijn brief van 31 juli 2008 aan de heer A. Verweerder moet daaruit hebben begrepen dat klager geïnformeerd zou willen worden over een mogelijke afwikkeling. Dit blijkt uit de omstandigheid dat hij voorafgaande aan de bereikte overeenstemming op 22 april 2009 getracht heeft klager te bereiken en bovendien de heer A. in zijn brief van 26 mei 2009 heeft voorgehouden dat uit de te ontvangen vergoeding nog zou moeten worden afgerekend met klager. Voorts blijkt ook uit een e-mail van de schaderegelaar dat de belangen van klager ter sprake zijn gebracht in de onderhandelingen.

5.2 Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat na het terugontvangen van de ondertekende overeenkomst op enig moment de heer A. te kennen heeft gegeven, dat hij zelf de afwikkeling met klager zou regelen en het gehele ontvangen bedrag (verminderd met hetgeen aan verweerder toekwam ter zake van zijn slotdeclaratie) aan hem zou moeten worden overgemaakt. Verweerder heeft ter zitting voorts bevestigd dat betaling op zijn derdenrekening is overeengekomen, zodat hij gemakkelijk zijn slotdeclaratie kon verrekenen met de te ontvangen schade-uitkering.

5.3 Gelet op de belangen van klager, die aan verweerder bekend waren, had deze niet kunnen volstaan met de enkele mislukte poging op 22 april 2009 telefonisch in contact te treden met klager, doch had hij klager schriftelijk dienen te informeren over de voortgang en de afwikkeling van de zaak. Dit had hij weliswaar niet tegen de wil van de heer A.  mogen doen, maar niet is gesteld of gebleken dat deze zich daaromtrent tegenover hem heeft uitgelaten. Uit het telefoongesprek op 22 april 2009 en uit de brief van verweerder van 26 mei 2009 aan de heer A.  kan worden afgeleid dat verweerder er van uitging dat er bij de cliënt geen bezwaar bestond tegen het informeren van klager.

5.4 In de periode vanaf 22 april 2009 tot en met in ieder geval 28 mei 2009 had verweerder aan klager kunnen en behoren te berichten over de afwikkeling van de zaak. Indien verweerder (al dan niet op instructie van de heer A.) geen rekening had willen houden met de belangen van klager, zoals deze die belangen ten tijde van de overdracht uitdrukkelijk kenbaar had gemaakt, had het op de weg van verweerder gelegen om vanaf dat moment in ieder geval klager te berichten dat het hem niet vrijstond om in het vervolg informatie te verschaffen over de afwikkeling van de zaak.

5.5 Gezien de omstandigheden van dit geval heeft verweerder, door klager geheel en al in het ongewisse te laten, niet gehandeld in overeenstemming met de welwillendheid en het vertrouwen dat advocaten onderling in elkaar moeten kunnen stellen. De klachtonderdelen a en b zijn derhalve gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.6 Vooropgesteld wordt dat de Advocatenwet niet een klachtrecht in het leven heeft geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De Raad is van oordeel dat verweerder geen eigen belang heeft bij dit klachtonderdeel. Dit klachtonderdeel is niet-ontvankelijk.

MAATREGEL

6. Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreden acht de Raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 - verklaart klachtonderdeel c niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen a en b gegrond en legt terzake aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 januari 2012.